Indymedia.be is niet meer.

De ploeg van Indymedia.be is verhuisd naar DeWereldMorgen.be waar we samen met anderen aan een nieuwswebsite werken. De komende weken en maanden bouwen we Indymedia.be om tot een archief van 10 jaar werk van honderden vrijwilligers.

[Boekrecensie] "De zwarte met het witte hart"-Arthur Japin

[Boekrecensie] "De zwarte met het witte hart"-Arthur Japin

In de “Zwarte met het witte hart” vertelt de Nederlandse schrijver Arthur Japin het verhaal van twee Afrikaanse prinsjes die in de negentiende eeuw in Nederland opgevoed werden. In deze beklijvende historische roman komen we in aanraking met de schaduwzijden van de Europese en Nederlandse geschiedenis.

“De eerste tien jaar van mijn leven was ik niet zwart. Ik was op veel manieren anders dan de mensen om mij heen, maar donkerder was ik niet. Dat weet ik. Er is een dag geweest waarop ik een verkleuring gewaarwerd. Later, toen ik dan eenmaal zwart was, ben ik weer verschoten”

In het jaar 1900 blikt de bejaarde prins Aquasi Boachi terug op een leven vol tragiek, mislukkingen en tegenslagen. De prins woont precies een halve eeuw op het eiland Java in Nederlands-Indië, waar hij een koffieplantage beheert. Een energieke buurvrouw wil de oude man in de bloemetjes zetten, maar de jubilaris kijkt erg op tegen de festiviteiten. De jubelfeesten zijn voor de prins een aanleiding om zijn afgelopen leven te overdenken. Naarmate het verhaal vordert, begrijpen we waarom de prins weinig reden ziet (en heeft) tot feesten.

We worden teruggevoerd naar West-Afrika, ca 1836-1837. De prinsen Aquasi (Kwasi) en Aquame (Kwame) Boachi, groeien op in het rijk van de Ashanti aan de Goudkust van Afrika. Als leden van de koninklijke familie, genieten de jongens een hoge status. De vader van Kwasi is de Asantehene (de koning), terwijl Kwame de zoon is van de zuster van de koning. Op tienjarige leeftijd worden de jongens door de Asantehene aan koning Willem I geschonken als onderpand voor een illegale slavenhandel door de Nederlandse regering. De Nederlandse delegatie vertrekt met de prinsjes naar het beruchte fort Elmina, één van de centra van slavenhandel van de West-Indische compagnie. Van daaruit worden ze naar Nederland gebracht, waar ze als Hollanders opgevoed worden.

Hun opvoeding geschiedt in de kostschool van het echtpaar Van Moock in Delft. In de heer Van Moock vinden de jongens een enthousiaste, maar ook veeleisende, leermeester die zich met veel ijver inspant om hun achterstand op de andere leerlingen weg te werken. De prinsen blijken bijzonder goede leerlingen te zijn, die zich verbazingwekkend snel de Nederlandse taal en gewoontes eigen weten te maken.

Hanteert Japin in zijn beschrijvingen van de Afrikaanse wouden en het leven van de Ashanti een zwierige stijl, in de hoofdstukken over het verblijf in Holland slaagt de auteur erin om in een zakelijkere taal de sfeer van het nette, burgerlijke Delft op te roepen.

Als prinsen van den bloede worden de neven al vrij snel uitgenodigd aan het hof van de Oranjes. Verschillende leden van de Nederlandse koninklijke familie onthalen de prinsen met grote welwillendheid. Met prinses Sophie, de jongste dochter van Willem II en Anna Paulowna, knopen de jongens een heel hechte band aan.

Zo hartelijk de jongens door de Oranjes ontvangen worden, zo respectloos worden de prinsjes in het dagelijkse leven door de inwoners van Delft bejegend. Vooral in de kostschool van de Van Moocks krijgen de jongens het zwaar te verduren.

Door hun achtergrond en zwarte huidskleur worden ze door hun medeleerlingen als buitenstaanders behandeld en voortdurend vernederd. Hun snelle vorderingen, de aandacht van de Van Moocks en de invitaties bij de Oranjes wekken naijver op.

De passages zijn met een groot inlevingsvermogen geschreven door iemand die zelf ondervonden heeft hoe het voelt om buitengesloten te worden. Arthur Japin heeft een moeilijke jeugd gehad. Waarbij hij het gevoel had nergens bij te horen, en overal buiten gehouden te worden. Evenals de prinsen werd hij voortdurend gedwongen te kiezen tussen aanpassing of afwijzing van zijn omgeving.

Voor dergelijke keuzes worden Kwasi en Kwame tijdens hun verblijf in Nederland dagelijks geplaatst. Geleidelijk aan wordt duidelijk dat ze op een verschillende wijze met hun situatie omgaan. Kwasi heeft als belangrijkste doel een Nederlander tussen de Nederlanders te worden. Hij wil een zo onopvallend mogelijk bestaan leiden.

Om meer dan ooit aanvaard te worden door zijn nieuwe land, verloochent hij de cultuur en de samenleving waar hij vandaan komt. Deze identiteitsworsteling brengt hem ertoe om tijdens een lezing voor een geleerde sociëteit de cultuur van de Ashanti als primitief en barbaars af te doen. Hiermee de vooroordelen van zijn Nederlandse toehoorders bevestigend.

Kwame kan daarentegen veel moeilijker aarden in de Nederlandse samenleving. Hij is het oneens met zijn neef die zich zo gemakkelijk en kritiekloos aanpast. Beter dan Kwasi begrijpt hij dat al deze inspanningen tevergeefs zijn. Omwille van hun afkomst en huidskleur zullen ze in Nederland altijd als minderwaardig beschouwd worden. Hoewel hij de taal van zijn familie verleerd is en zijn vaderland slechts een vage herinnering is, blijft hij onophoudelijk verlangen om terug te keren.

Deze tegenstelling leidt er uiteindelijk toe dat de twee hartsvrienden andere wegen inslaan. Terwijl Kwasi zich in Weimar begeeft in mondaine en intellectuele kringen, keert Kwame terug naar “zijn” Afrika.

Hij komt in een uitzichtloze situatie terecht. Zijn volk moet immers niet weten van de terugkeer van de verwesterde prins. En ook de Nederlanders, die de prins vele jaren eerder uit zijn natuurlijke omgeving geplukt hebben, hebben hem nooit in de armen gesloten. Uiteindelijk pleegt hij zelfmoord.

Diepbedroefd door de zelfmoord, besluit Kwasi Europa te verlaten. Nederland roept teveel herinneringen op aan zijn betreurde neef. Met zijn diploma van mijningenieur hoopt hij aan de slag te gaan in Nederlands-Indië, maar al vrij snel wordt duidelijk dat hij van hogerhand tegengehouden wordt. Op hoogbejaarde leeftijd komt hij uiteindelijk te weten waarom het nooit iets geworden is met zijn Indische carrière.

Arthur Japin kwam op toevallige wijze in aanraking met het verhaal van de Afrikaanse prinsjes Kwasi en Kwame. Een kennis van hem, die terugkeerde van een reis uit Ghana, was het verhaal van de prinsjes ter ore gekomen. Onmiddellijk wist Japin dat hij dit verhaal moest vertellen.

In het nawoord wordt uitgebreid ingegaan op zijn fascinatie voor het leven van de twee prinsen, en zijn zoektocht die meer dan 10 jaar in beslag genomen heeft. Het is jammer dat de auteur in het nawoord niet aangeeft waar de historische werkelijkheid ophoudt, en de fictie begint. Desalniettemin schreef Japin een boeiend en ontroerend boek, dat, ons doet nadenken over één van de donkerste bladzijden uit de geschiedenis van dit continent.

Arthur Japin, "De zwarte met het witte hart", Amsterdam/Antwerpen,1997, 400p.