Indymedia.be is niet meer.

De ploeg van Indymedia.be is verhuisd naar DeWereldMorgen.be waar we samen met anderen aan een nieuwswebsite werken. De komende weken en maanden bouwen we Indymedia.be om tot een archief van 10 jaar werk van honderden vrijwilligers.

[Boekbespreking] Het Midden-Oosten en de media: de ‘vierde macht’ bij nader inzien…

[Boekbespreking] Het Midden-Oosten en de media: de ‘vierde macht’ bij nader inzien…

De berichtgeving over de opeenvolgende oorlogen in de Perzische/Arabische Golf, de bezetting van Irak en Afghanistan, het Palestijns-Israëlische conflict en de ‘war on terror’ heeft de geloofwaardigheid van de westerse media geen deugd gedaan. Om het zacht uit te drukken: er schort er wat aan de beeldvorming over het Midden-Oosten. Daarover heeft de Nederlandse journalist en voormalige Midden-Oostencorrespondent, Joris Luyendijk, een bijzonder verhelderend en ontnuchterend boek geschreven: ‘Het zijn net mensen. Beelden uit het Midden-Oosten’.

Journalisten durven zichzelf wel eens te overschatten. Zij werken voor de geschreven of audiovisuele media en die worden wel eens de ‘vierde macht’ genoemd. Dat de media macht hebben, zal geen mens ontkennen. Maar bestaat er in de moderne, parlementaire democratieën, naast de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke zoiets als een vierde macht?

“Journalistiek gaat over de wereld,” schrijft Luyendijk, “en dus moet er ook journalistiek zijn over journalistiek want die maakt deel uit van de wereld. Media controleren de macht, maar media hebben ook macht. Het idee van democratie is dat alle machten verantwoording afleggen, en vanuit die gedachte heb ik dit boek geschreven.”
“Klachten over de media gaan vaak over personen of organisaties die zich niet hebben gehouden aan de codes van de journalistiek. Die codes worden geschonden, zeker. Maar mijn ervaringen in het Midden-Oosten suggereren een dieper liggend probleem, namelijk dat de codes zelf niet voldoen.”

Joris Luyendijk onderwerpt de berichtgeving over het Midden-Oosten (en ook zijn vijf jaar lange correspondentschap in deze regio) aan een grondig kritisch en zelfkritisch onderzoek.

De meeste Nederlandse correspondenten leren het vak in eigen land en worden dan de wereld in gezonden. Bij Luyendijk ging dat anders. Hij studeerde sociale wetenschappen en Arabisch, deed een jaar onderzoek onder leeftijdgenoten in de Egyptische hoofdstad Cairo en schreef daarover een boekje. Zo kwamen de redacties van de Volkskrant en het Nederlandse Radio 1 Journaal op zijn naam. Later werkte Luyendijk ook voor NRC Handelsblad en de Nederlandse televisie (het NOS-journaal).

In 1998 maakt de jonge Nederlander (27 is hij dan) zijn eerste reportage in het Midden-Oosten. In het dorp Wau in het – zoals dat in kranten, radio- en televisiejournaals steevast heet – ‘door honger geteisterde’ en door ‘burgeroorlog verscheurde’ Soedan, bezoekt hij een vluchtelingenkamp van Artsen zonder Grenzen. Vijf meeslepende jaren later is het voorbij. Luyendijk besluit er een punt te zetten achter, keert terug naar Nederland, waar hij nog een laatste bezoekje brengt aan een bevriende Arabische ambassadeur. De excellentie vindt het een merkwaardig moment om te stoppen als correspondent, nu de Amerikanen naar Bagdad optrekken. Samen bekijken ze de beelden van CNN. Op het Fardoesplein in Bagdad gaat onder groot gejuich van de plaatselijke bevolking (“Thank you mister Bush!”) het kolossale standbeeld van Saddam Hoessein tegen de vlakte. Juichende Irakezen en een presentator die gewag maakt van ‘een historisch moment’. De ambassadeur zapt vervolgens naar Al-Jazira. De Arabische televisiezender filmt dezelfde juichende Irakezen van CNN van veraf, zodat duidelijk wordt dat ze weinig talrijk zijn en eigenlijk van een afstandje toekijken naar het door Amerikaanse mariniers georganiseerde spektakel. “Bagdad viert de bevrijding”, met die kop zouden de Nederlandse kranten de volgende dag openen. Dat was voorspelbaar.

Toen Joris Luyendijk in 1998 aan zijn correspondentenbaan in Cairo begon had hij nauwelijks ervaring. “Hoewel ze me bij de krant en de radio een paar dagen hadden laten meelopen, keek ik naar de journalistiek zoals een doorsnee lezer, kijker of luisteraar: journalisten weten wat er speelt in de wereld, het nieuws geeft daarvan een overzicht, en dit overzicht kan objectief zijn. In de jaren die volgden, zou van deze ideeën weinig heel blijven. Toen ik Israël en de Palestijnen ging ‘doen’, sneuvelde mijn geloof in de mogelijkheid van onpartijdig nieuws. In de jaren daarvoor – van de eerste week in Wau tot en met de nasleep van de aanslagen van 11 september – leerde ik dat journalistiek niet mogelijk is in de Arabische wereld, en je dus niet kúnt weten wat daar speelt. Niet als journalist en nog minder als kijker, lezer of luisteraar.”.

Keerpunt Palestina
In zijn boek haalt Luyendijk talloze voorbeelden aan om deze pijnlijke vaststelling te illustreren. Objectiviteit is de essentie van de kwaliteitsjournalistiek, met die overtuiging trekt Luyendijk naar het ‘Heilige Land’. Als snel komt hij erachter dat het voor een journalist in Israël en in de bezette Palestijnse gebieden niet langer volstaat om “feiten weer te geven zoals ze zijn en bij opinies hoor en wederhoor toe te passen.” Zo werkt het bij dit conflict niet, want in de strijd tussen Israël en de Palestijnen worden de media op grote schaal gemanipuleerd.

“Het begon al met de woorden die ik moest kiezen,” weet Luyendijk. “In de Arabische wereld had ik al te maken gehad met partijdige taal: moslims die hun politieke overtuigingen baseren op hun geloof zijn ‘fundamentalisten’, een Amerikaanse president die zo met religie omgaat, heet in de meeste westerse media ‘evangelistisch’ of ‘diep gelovig’. Wint deze Amerikaan de verkiezingen, dan zegt bijna niemand dat het christendom ‘oprukt’, maar als moslims die hun politieke inspiratie uit de koran halen hun zin krijgen, schrijft menige westerse commentator dat ‘de islam in opmars’ is. Raakt een Arabische leider in conflict met een westerse regering, dan is hij ‘anti-westers’. Westerse regeringen zijn nooit ‘anti-Arabisch’. In Cairo had ik heel wat voorbeelden verzameld, en in het Heilige Land groeide die lijst snel: Hamas is ‘anti-Israëlisch’, joodse kolonisten zijn niet ‘anti-Palestijns’. Palestijnen die geweld gebruiken tegen Israëlische burgers zijn ‘terroristen’, Israëliërs die geweld gebruiken tegen Palestijnse burgers ‘haviken’ of ‘hardliners’. Israëlische politici die een geweldloze oplossing zoeken zijn ‘duiven’, hun Palestijnse tegenvoeters ‘gematigd’ – implicerend dat alle Palestijnen fanatiekelingen zijn. Je zag de twee maten het best als je het omdraaide: “De gematigde jood Shimon Peres heeft met zijn anti-islamitische toespraak grote onrust gezaaid bij de Palestijnse duiven.” Zo kon je partijdig zijn, puur door op vergelijkbare zaken bij het ene kamp een ander etiket te plakken dan bij het andere kamp.”

“Waren het de ‘bezette’ of ‘betwiste’ of ‘bevrijde’ gebieden, of toch de Westelijke Jordaanoever of Judea en Samaria of de Palestijnse gebieden? Lagen daar joodse dorpen, joodse nederzettingen of illegale joodse nederzettingen? Moest ik heb hebben over joden, zionisten of Israëliërs? Niet alle zionisten zijn joods, niet alle joden zijn Israëlisch en niet alle Israëliërs zijn joods. Waren het Arabieren, Palestijnen of moslims? Niet alle Arabieren zijn Palestijns, niet alle Palestijnen zijn moslim en niet alle moslims zijn Palestijns.”

“Dat was in het Heilige Land – om de term dus maar te gebruiken – het eerste probleem als je onpartijdig wilde zijn: er waren geen onpatijdige woorden. En alle termen naast elkaar zetten kon natuurlijk niet: ‘Vandaag zijn in Ramallah op de bezette oftewel betwiste oftewel bevrijde Westelijke Jordaanoever oftewel Samaria twee Palestijnen oftewel moslims oftewel Arabische nieuwkomers oftewel terroristen oftewel vrijheidsstrijders gedood oftewel afgeslacht door Israëlische soldaten oftewel het Israëlische verdedigingsleger oftewel de zionistische bezettingstroepen’…”

Sympathy-vote en public relations
En Joris Luyendijk komt er ook snel achter dat “er nog meer problemen waren als je onpartijdig wilde berichten, veel meer.” “De mediaoorlog ging ook om de sympathy-vote. Het publiek identificeert zich meestal met de zwakkere en dus wilden alle partijen zich in de positie van underdog manoeuvreren.” Het bloed van de eigen doden en gewonden, de wreedheid en meedogenloosheid van de vijand moeten zo prominent mogelijk in beeld worden gebracht, de tegenstander zo zwart mogelijk gemaakt.

Luyendijk wordt voor het eerst naar Palestina gestuurd na een lynchpartij in Ramallah, waarbij twee Israëlische soldaten op gruwelijke wijze aan hun einde kwamen. Met honderden collega’s uit de hele wereld komt hij halsoverkop op de plaats van het onheil aan. Maar eerst moet de persmeute voor een verplichte registratie langs het Israëlische perscentrum, “waar een hapklare versie van de gebeurtenissen voor mij klaar lag: deze twee mensen zijn door een dolle menigte aan stukken gescheurd, kijk tegen welke blinde haat Israël zich moet verdedigen… Alles was toegesneden op dezelfde boodschap: ‘They are killing innocent Jews’, het probleem is de Palestijnse haat en terreur.”
Dan gaat het in een rotvaart naar Ramallah. “Daar was geen perscentrum en hoefden de journalisten zich niet te laten registreren.”

Op het Palestijnse ministerie van Informatie geeft niemand thuis. En aangezien er geen officiële Palestijnse versie van de feiten is, domineert in de media vanzelf de Israëlische. Pas later krijgt Luyendijk een iets genuanceerder beeld van de lynchpartij in Ramallah. De dag voordien was bij een naburige joodse nederzetting het verminkte lijk van een jonge Palestijn gevonden. “Dit ‘slachtoffer van de Israëlische bezetting’ werd door een grote menigte naar zijn laatste rustplaats gebracht - vandaar de camera’s in Ramallah - toen het gerucht ging dat twee Israëlische commando’s de stad waren binnengedrongen voor een nieuwe ‘moordpartij’. De gemoederen waren al danig verhit omdat Israël de afgelopen weken meer dan vijftig burgers had gedood.”

De Palestijnse autoriteiten – in tegenstelling tot de Israëlische – ondernamen niets om de ware toedracht van de dood van de twee Israëlische soldaten in Ramallah te melden. Of toch: ze probeerden na de lynchpartij alle beelden ervan in beslag te nemen. Dat verzoek werd door alle Arabische cameraploegen ingewilligd. Een Italiaanse verslaggever bracht zijn beelden wel naar buiten. En zo kwam het dat de routine ook hier niet werd doorbroken: alleen de Israëlische versie van het verhaal ging de wereld rond.
Israël weet perfect om te gaan met verschijnsel sympathy-vote en kan daarvoor rekenen op een perfect geoliede pr-machine. Luyendijk haalt het voorbeeld aan van het mislukte topoverleg van Camp David tussen de Israëlische premier Ehoed Barak en de Palestijnse leider Yasser Arafat in juli 2000 (onder het waakzame oog van VS-president Bill Clinton). Barak hoopte Arafat een definitieve regeling voor de bezette gebieden in de maag te splitsen. Zijn voorstel was niet meer dan een lege doos, voor de Palestijnen volstrekt onaanvaardbaar. De Israëlische pr-machine slaagde er echter in de zaak zo voor te stellen alsof Arafat een genereus ‘vredesvoorstel’ zou hebben geweigerd. De Palestijnse autoriteiten ondernamen niets om deze volledig verzonnen Israëlische versie tegen te spreken. Gevolg: de westerse media namen het Israëlische verhaal voor waar aan.

Lobby
“Voor ik naar het Heilige Land vertrok, had ik wel gehoord van de Israëllobby,” schrijft Luyendijk. “Ik begreep dat Israëlische regeringen in Europa en Amerika de duurste advocaten en pr-bureaus in konden huren, en in alle westerse landen mochten rekenen op duizenden uitstekend opgeleide sympathisanten, al dan niet georganiseerd in Centra voor Informatie en Documentatie Israël, lokale afdelingen van Likoed en de Arbeiderspartij, het Zionistische Wereldcongres en kleinere zionistische bonden. Je had actieve synagogen en een batterij christenfundamentalistische bewegingen met grote invloed in Amerika. Toch had ik nooit beseft hoe geavanceerd het Israëlische mediabeleid daardoor kon zijn. Israëlische ambassadeurs en lobbyisten liepen ook in Nederland de hoofdredacties bij de Publieke Omroep, de commerciële zenders en grote dag- en weekbladen af. In Amerika bleken pro-Israëlische joodse en christenfundamentalistische clubs ‘goede’ correspondenten en commentatoren uit te nodigen. In hetzelfde land zetten oud-medewerkers van de Mossad een mediacentrum op dat de Palestijnse en Arabische pers afzocht op antisemitische, anti-Amerikaanse en antiwesterse propaganda. Ik vond hun rapporten in Nederland regelmatig letterlijk terug in columns, artikelen en Kamervragen, altijd zonder bronvermelding.”

“Soms maakte de geliefde Shimon Peres een mediatour. Hij liep dan niet de elf Nederlandse correspondenten in Israël af, maar kwam naar Nederland. Daar werden interviews afgenomen door redacteuren binnenland en die misten de kennis voor scherpe vragen. Doorvragen was hoe dan ook onmogelijk, want Peres gaf ieder medium tien minuten.”

Joris Luyendijk geeft nog twee redenen op waarom de Israëlische visie zo dominant aanwezig is in de westerse media. Israël heeft niet alleen meer pr-middelen, de gemiddelde westerling (zeker de Nederlander) staat, los van politieke voorkeuren, dichter bij Israël. “Niet omdat het land joods is, maar omdat het bij het Westen hoort. Israël produceert westerse literatuur en films, heeft beroemde klassieke musici, het voetbalt mee in de Champion’s League en zingt mee bij het Eurovisie Songfestival.” En Israël heeft nog een heel belangrijke troef. “Dat bleek iedere keer als ik even terug was in Nederland en met collega’s ‘de situatie’ besprak. Als ik in zulke discussies voor Israël wilde opkomen had ik eigenlijk aan één woord genoeg: holocaust. Dan snapten de meesten het al en anders voegde ik nog twee of drie zinnen toe… Dan probeerde ik de Palestijnse kijk over te brengen, en had ik aan tien zinnen nog te weinig. Want voor hen stond niet de holocaust centraal, maar wat zij zagen als de westerse inmenging in hun gebied. Die was begonnen met de kruistochten en de koloniale bezetting, en voltooid door in het hart van de Arabische wereld en ten koste van de mensen die er eerst woonden, een vreemd, westers land te stichten, Israël. De handicap voor de Palestijnen is dat bij Nederlanders en de meeste westerlingen de kruistochten en de koloniale bezetting veel minder leven dan de holocaust.”

Die heel aparte status van Israël en het moreel krediet dat deze staat put uit de door de Duitse nazi’s in de jaren ’40 van de vorige eeuw aangerichte genocide tegen de joden, zet journalisten tot een permanente vorm van zelfcensuur aan. Luyendijk geeft er volgend voorbeeld van: “Ik schrapte uit een artikel over de Palestijnse kijk op het conflict zelf de zin: ‘In pr-termen is de holocaust voor Israël goud.’ Zo kun je dat niet zeggen in de krant want je loopt kans dat de overlevenden van de jodenvervolging het lezen en die vatten het misschien verkeerd op. Maar de historische verbondenheid met het Westen geeft Israël een beginpunt voor medicampagnes, en iedere week zag ik daar wel een voorbeeld van. Zo nu en dan kocht een Arabisch land een raketsysteem in China of Rusland. Meteen werden dan persconferenties en briefings belegd: ‘Deze raketten kunnen Tel Aviv bereiken!’ Met als implicatie: er dreigt een nieuwe holocaust! Intussen incasseerde Israël jaarlijks voor miljarden dollars aan ‘militaire hulp’ uit Amerika, waardoor het ontelbaar keer meer vernietigingskracht in huis had dan alle buurlanden bij elkaar. Maar daarover waren geen briefings.”

Geen nieuws…
Luyendijk beschrijft hoe de media dagelijks aan het werk gaan om verslag uit te brengen over het Midden-Oosten. Het is zeer ontluisterend wat hij hierover vertelt. “Het schijnt normaal te zijn dat mensen ongemerkt de kleur aannemen van de organisatie waarvoor ze werken. Bij mij gebeurde dat in ieder geval wel.” “Ik moest zo hard werken, schrijft Luyendijk, “om aan de eisen en opdrachten van mijn redacties te voldoen, dat ik er niet aan toekwam over die eisen en opdrachten zelf na te denken. Dus toen mijn artikel ‘Islamitisch Front bedreigt VS met nieuwe aanslagen’ bovenaan de voorpagina kwam, glom ik van trots. Het was een samenvatting van persbureauberichten en de lokale pers, en had dankzij internet net zo goed in Amsterdam gemaakt kunnen zijn. Maar ik ‘had’ de ‘opening van de krant’! En op de redactie zeiden mensen gefeliciteerd!. Zulke successen gaven een goed gevoel, de eerste zes maanden. Toen had ik zo veel routine dat er tijd vrijkwam om na te denken over waar ik mee bezig was, en waar dat gevoel van ongemak vandaan kwam.”

Luyendijk blijkt nog steeds ontzettend veel last te hebben van het beeld van de Arabische wereld dat hem in het verleden is opgedrongen door “Hollywoodfilms, geschiedenisboekjes en het nieuws”. “Ik droeg als correspondent zelf bij aan het beeld van de Arabische wereld dat mij eerder als student op het verkeerde been had gezet. Na een halfjaar zat in mijn archief althans geen enkel stuk over armoede, laat staan over de trots van arme mensen. Wel kwam ik deze krantenkoppen tegen. Ze worden gemaakt door speciale ‘koppenmakers’, die – het woord zegt het al – erin gespecialiseerd zijn de essentie van het verhaal voor de lezer samen te vatten: ‘Sancties moeten Saddam vleugellam houden’ / ‘De troeven van Saddam Hoessein’ / ‘Lockerbie stelt Libië voor dilemma’ / ‘Israël beschuldigt media Egypte van antisemitisme’ / ‘Voor Egypte is Israël nog steeds de grote vijand’ / Arabische wereld staat op keerpunt’. Ik bleek exclusief te berichten over topconferenties, aanslagen, bombardementen of diplomatieke manoeuvres. Maar ‘Egyptenaren ondanks armoede trots’, ‘Veel minder criminaliteit en alcoholverslaving in Arabische wereld’ en ‘Arabieren veel minder opgefokt dan westerlingen’… Dat was geen nieuws. En het werd nog erger, bewees mijn archief. Niet alleen bleven in mijn artikelen mijn positieve ervaringen met de Arabische wereld onbelicht, ik werkte ook mee aan het beeld dat Arabieren eng, gevaarlijk en exotisch zijn. Nieuws zat zo in elkaar dat ik wel schreef over ‘woedende mannen’ die vlaggen verbrandden en leuzen scandeerden, maar geen ruimte had om erbij te vertellen wat er buiten beeld gebeurde.”

Het nieuws, zo blijkt uit Luyendijks ervaring als Midden-Oostencorrespondent, wordt op de eerste plaats gemaakt in de redactiekantoren van de westerse kranten, radio- en televisiestations. De rest is geen nieuws of hooguit goed voor een ‘achtergrondstuk’ dat nauwelijks gelezen wordt. Bovendien laten de meeste van deze redacties zich bij hun ‘nieuwskeuze’ leiden door de grote persagentschappen en ‘kwaliteitsmedia’ als CNN, de BBC, de New York Times, zo merkt Luyendijk op. Het resultaat kan niets anders zijn dan een erg vertekend, scheefgetrokken beeld van wat er zich in de Arabische wereld voordoet.

Donor darlings en de ‘knepen van het vak’
Het bijna blinde vertrouwen van westerse redacties in de topdogs van de internationale persagentschappen en ‘kwaliteitsmedia’ als CNN, BBC, The Independent, The Guardian en de New York Times, berust volgens Luyendijk op een heel naïeve overtuiging. “We deden dat in de veronderstelling dat hun correspondenten de Arabische wereld doorgrondden en overzagen.” “Maar velen van hen bleken geen Arabisch te kennen, althans niet genoeg op een gesprek te voeren of de tv te volgen. Ze waren vaker wel dan niet aangewezen op assistenten en vertalers.”

Hoe werkt de doorsnee Midden-Oosten-correspondent? Luyendijk: “Net als ik woonden deze collega’s in de beste wijken van de stad, dus draai het eens om: stel dat een Marokkaanse correspondent die geen Nederlands of een andere Europese taal spreekt, in Den Haag wordt geplaatst. Hij gaat in een kast van een huis wonen in Wassenaar of Laren, waar hij ook zijn vrije tijd doorbrengt en vrienden maakt – die allemaal Arabisch moeten spreken. De kinderen gaan naar een Arabische school en zijn echtgenote voegt zich bij de Kring van Arabische Vrouwen. Wat voor beeld krijgt zo’n Marokkaanse correspondent van Nederland? Talkshows, verkiezingsdebatten, toespraken van de koningin, de premier of de bondscoach, straatgesprekken, het journaal, actualiteitsrubrieken, soaps, moppen en cabaret snapt hij niet. Kranten en weekbladen moet hij via vertaaldiensten volgen waardoor hij niet weet wat zij niet vertalen. Hij kan niet met gewone Nederlanders praten, maar alleen met Arabische expats, Nederlandse Arabieren, Arabische Nederlanders, Nederlanders die zijn getrouwd met Arabieren en, uiteraard, collega’s uit de Arabische wereld. En dan is Nederland een vrij land, waar geïnterviewden niet bang hoeven te zijn dat zijn tolk bijklust voor de geheime dienst.”

“De ontdekking dat mijn collega’s en ik met oogkleppen op naar ‘ons’ gebied keken, was pijnlijk,” stelt Joris Luyendijk vast. En even pijnlijk was de vaststelling dat journalisten vrijwel zonder uitzondering terugvallen op een aantal ‘knepen van het vak’. Correspondenten stellen lijstjes op met mensenrechtenactivisten, wetenschappers en andere talking heads. Zo bouwen ze hun ‘netwerk’ op. De visie van deze mensen komt in de kranten en de journaals van radio en televisie. Rechttoe-rechtaanjournalistiek heet dat. Luyendijk houdt er al snel een ‘hier-klopt-iets-niet-gevoel’ aan over. Zeker als hij merkt dat westerse diplomaten nogal smalend doen over deze belangrijke informanten van de westerse correspondenten: donor darlings, zo worden ze genoemd. Ze worden heel vaak betaald door westerse donoren en hun goed salaris hebben ze voornamelijk te danken aan het feit dat ze zich probleemloos kunnen vinden in de westerse politieke agenda. Ze kunnen een min of meer sluitende boekhouding voorleggen of garanties bieden tegen allerlei vormen van geldverduistering. Ze beheersen perfect het jargon, dreunen fantastische klinkende oneliners af, in vloeiend Engels met alles erop en eraan: good governane, civil society, empowerment, gender, development. Zij weten perfect wat de buitenlandse correspondent nodig heeft. “Hoe zou ik aankijken tegen een Nederlandse organisatie die wordt gefinancierd door Iran of Saoedi-Arabië?”, vraagt Luyendijk zich luidop af.

Joris Luyendijk vertelt ook over zijn traumatiserende ervaring tijdens de Iraakse bezetting van Koeweit in 1990 en de oorlog die George Bush senior daarop ontketende tegen het regime van Saddam Hoessein. Hij merkt ter plekke hoe het Amerikaanse leger de aanwezige buitenlandse journalisten voor eigen oorlogspropaganda gebruikt en hoe het de journalisten onmogelijk wordt gemaakt hun job naar behoren te vervullen. Embedded journalists, heetten ze toen. Ze konden niets ondernemen zonder de goedkeuring van het Amerikaanse opperbevel. Journalisten waren volledig aangewezen op de legerwoordvoerder, die hen in het Sharatonhotel te woord stond. “Wij lagen bij hem aan de ketting en hij wist,” aldus Luyendijk.

‘Het zijn net mensen’ is een ontnuchterend boek over de journalistieke zeden en gewoonten, het mag in geen geval ontbreken in de bibliotheek van journalisten die het ernstig menen met hun vak en van tv-kijkers, radioluisteraars en krantenlezers, die ‘de vierde macht’ met enig gezond wantrouwen benaderen.

Joris Luyendijck, ‘Het zijn net mensen. Beelden uit het Midden-Oosten’, Podium, Amsterdam, 2006, ISBN 90 5759 316 5, 224 blz., 18 euro.

Tegenlicht: de VPRO brengt zes weken lang reportages over het Midden-Oosten onder de titel ‘Plaats des oordeels: het nieuwe Midden-Oosten’. In de uitzending van maandag 9 april (om 21 uur op Nederland 2) is Joris Luyendijk de centrale gast.