Indymedia.be is niet meer.

De ploeg van Indymedia.be is verhuisd naar DeWereldMorgen.be waar we samen met anderen aan een nieuwswebsite werken. De komende weken en maanden bouwen we Indymedia.be om tot een archief van 10 jaar werk van honderden vrijwilligers.

Joris

Joris's picture

Naam

Joris Willems

Vakgebied

Duurzame ontwikkeling

Topic(s)

Afrika, Haïti, duurzame ontwikkeling

About Joris

Opleiding Wijsbegeerte + Conflict & Development
Coöperant in Haïti
Redacteur Radio Centraal
Freelance journalist

Website

http://www.avec-papiers.be

Joris's blog

Uitgesteld vertrek

Het heeft wat moeite gekost, maar eindelijk ben ik dan toch weggeraakt uit Bamako. De ontmoetingen en de extra lectuur die me daardoor bezorgd werden en dan nog onvoorzien omstandigheden à l’Africaine hebben me meer dan drie volle weken in de hoofdstad doen verblijven. Maar soit, het waren leerrijke ontmoetingen, interessante lectuur en op die manier vertrek ik met meer bagage naar het terrein. Eerst de theorie, dan de praktijk, dat was mijn filosofie. En hup, de dag dat de « lente » begon, trok ik er dan toch op uit. Genoeg in stedelijk milieu verbleven, tijd voor de brousse, het echte werk zeg maar.

Als het hier op het middaguur temperaturen van 40° C bereikt, zoek je best een plekje zo diep mogelijk weggestoken in de schaduw met een grote frisse fles water erbij. Zo geraakte ik beneden in de schaduw verzeild bij Diarraké en Papou, de chauffeur van de auberge en de buurman die net hun maaltijd aan het nemen waren. In de koer van de auberge waar ik verbleef stond al weken een moto onaangeroerd met een platte band een ammortisseur die overduidelijk stuk was. Wat ze voor die moto moesten hebben vroeg ik voor de lol, en wat er allemaal aan te repareren viel. De “piston”, de ammortisseur en de band. Voor nog geen 50€ zou hij gerepareerd raken. Of ze hem niet wilden verkopen. 75 €. Dus voor 125 € zou ik een moto hebben die in orde was. Naast slapen zijn dergelijke discussies hier bijzonder populair op het heetst van de dag. Niet te serieus, want de hersens hebben moeite, eerder grappend want dat doet wat frisse wind door je oververhittend hoofd jagen, en je zit terwijl je praat, rechtstaan op zich is al vermoeiend.

Nu ja, wat ga ik doen met een moto in Mali als ik zelf binnen een dikke maand terug naar België kom. Wat later komt Modibo zich bij ons in de schaduw zetten. Hij en zijn franse vrouw Françoise zijn de eigenaars van de auberge. We grappen wat verder over de moto waarvan hij de eigenaar is. Ik ga even snel onder de douche staan om wat af te koelen en zet me even later nog druipend terug bij Modibo en Diarraké (jezelf afdrogen is geheel overbodig). Papou is ondertussen vertrokken. “Il paraît que t’es intéressé par la moto ?” zegt Modibo als ik me neerzet. Wel om te gebruiken, zeg ik, niet om te kopen. “Mais tu peux louer ça si tu veux, je peux faire réparer.” Een punt is dat ik voor mijn terreinonderzoek een fundamenteel probleem heb: transport. Van A naar B is niet persé een probleem in de brousse, als je maar genoeg tijd hebt. Als je daarentegen in zowat elke school onderweg een halte wil maken om informatie in te winnen, is het een onwaarschijnlijk tijdrovende bezigheid. Je weet nooit wanneer het volgende transport zal voorbij rijden. Soms kan je een uur wachten, soms vier, soms tot de volgende dag. Niet erg praktisch voor de realistie van mijn plannen. Het idee over die moto te beschikken was dus eigenlijk nog niet zo gek. We gooien het op een akkoord. We zijn ondertussen bijna dinsdagavond, donderdag heb ik een afspraak ik Kita, op 200km van Bamako, gloednieuwe asfalt. Woensdagnamiddag is de moto gerepareerd, zo wordt me beloofd. Perfect plan.

Woensdagnamiddag hangt Modibo de hele tijd in de auberge rond, druk bellend. Elke keer wordt het wat later dat de moto zal aankomen. Uiteindelijk rond zeven uur, als het donker wordt brengt hij het nieuws dat de moto helemaal gereviseerd is, maar dat de mecanicien ‘s ochtends in het zonlicht alles nog eens extra wil nakijken. Om tien uur donderdag zou ik de moto hebben wat me nog altijd ruimschoots de tijd geeft om in Kita te geraken. Donderdagochtend overslaap ik me onwaarschijnlijk genoeg in een broeihete kamer tot elf uur. Ik vind Modibo beneden in de auberge en hij zegt dat ze nog een en ander extra moesten repareren, dat het dus niet de moeite was om me wakker te maken. Het wordt later en later en later, tot om vier uur de moto eindelijk “klaar” is. Het iss te laat om te vertrekken wat mij betreft. In het donker rijden vermijd ik liever. Ooit ‘s nachts eens een hyena tegengekomen in deze streek, en dat zijn noch lieve noch mooie beesten. Bovendien geeft het me nog even de tijd om een testrit te maken. Het zijn toch enkele honderden kilometers die ik moet afleggen, waarvan een groot stuk over pistes, dus ik ben kritisch en sta erop dat er nog wat aanpassingen gebeuren. De wielen uitbalanceren, claxon repareren, iets van niets voor een mecanicien hier. Dat kan zonder problemen de volgende ochtend gebeuren, en dan kan ik nog voor de hitte vertrekken. Om elf uur de volgende ochtend ga ik dan toch nog maar eens kijken bij de mechanicien waar ik Modibo vind bij een moto zonder wielen, ammortisseurs of lichten. Behalve de motor, helemaal uit mekaar dus. We hebben dan maar en passant de roulementen laten vervangen, een nieuwe vooras gestoken, de lichten beter afgesteld en ineens allemaal nieuwe ammortisseurs gestoken, vertelt Modibo. De reparatie heeft hem aardig meer geld gekost dan oorspronkelijk voorzien, mijn vertrek is ondertussen al met meer dan 24 u uitgesteld. We zwijgen, kijken naar de moto zonder wielen, kijken naar mekaar en schieten in de lach. Om twaalf uur vrijdag rijd ik eindelijk de Point Roi Fahd over, op weg naar Kita. Veel later dan gepland, maar ik ben blij dat ik eindelijk die hoofdstad uit ben. Bovendien met een moto die op het zadel na helemaal gereviseerd is, met allemaal nieuwe stukken. Toch niet geheel overbodig te weten dat je tenminste op machine stapt die in orde is.

Kita – 21 maart 2008

Lees meer / 0 comment(s)

Het onderzoek: een introductie

Zoals ik al aangaf is de reden van mijn bezoek hier een onderzoek naar de impact van de armoedebestrijdingsprogramma’s van de wereldbank op het onderwijs. Ik moet daarbij vertellen dat het onderzoek mede werd mogelijk gemaakt door de VLIR, de Vlaamse Interuniversitaire Raad die hiervoor beperkte reisbeurzen ter beschikking stelt. Studenten uit Vlaamsche universiteiten en hogescholen kunnen een aanvraag indienen die hen bij een gunstig advies toelaat om een terreinonderzoek te doen in het kader van een taak of een masterproef. Toch even het vermelden waard lijkt me.

Bon. Een onderzoek over de effecten op het Malinese onderwijs van het armoedebestrijdingsprogramma dus, dat men in het nederlands officiëel het Strategisch Kader voor de Armoedbestrijding noemt, maar dat beter bekend is als Poverty Reduction Strategy Papers (PRSP’s) of nog als Cadre Stratégique de la Lutte Contre la Pauvreté (CSLP’s). Mali is inmiddels aan zijn tweede editie van het CSLP toe. Het eerste liep van 2002 tot 2006, werd opgevolgd door een herziene versie die van 2007 tot 2011 loopt en die men heeft omgedoopt tot Cadre Stratégique pour la Croissance et la Réduction de la Pauvreté (CSCRP). Op die naamsverandering kom ik nog terug.

Met betrekking tot het onderwijs hebben beide « kaders » (CSLP’s) weinig impact gehad op de politieke beleidslijn. Zo bleek alvast uit mijn lezing van enkele officiële documenten en mijn gesprek met Ronny Dynood, de Belgische Attaché van het Directoraat Generaal voor Ontwikkelingssamenwerking (DGOS) in Mali, die het onderwijsprogramma opvolgt waaraan België steun verleent. Het moet gezegd zijn dat het tegendeel me had verbaasd, Mali had immers al een ambitieus tienjarenplan voor onderwijs, de PRODEC. Dat plan werd bevestigd in de twee generaties armoedebestrijdingsprogramma’s, al waren er enkele accentverschuivingen. Zo wordt in het CSCRP wat meer nadruk gelegd op beroepsopleidingen en wil men de toestroom naar de universiteiten en hogescholen beperken. Dat laatste wordt vooral ingegeven door het feit dat velen van die gediplomeerden hier toch niet aan werk geraken, gewoon omdat dat er niet is. Een ander accent is dat men de tweede millenniumdoelstelling wil halen tegen 2015: alle kinderen basisonderwijs geven. Dat laatste lijkt op het eerste zicht nobel en bemoedigdend, maar er is toch een keerzijde aan deze politiek. Alle kinderen naar school sturen is één ding, ervoor zorgen dat ze er iets leren is een andere zaak.

Een van de ministers voor onderwijs – er zijn er intussen drie, de redenen voor de recente opsplitsing van het ministerie blijft voor velen duister – verklaarde enkele weken geleden nog in een Malinese krant dat de kwaliteit van het onderwijs ondermaats is. Hij kreeg een storm van kritiek op zijn dak, maar een feit is dat een groot aantal kinderen na zes jaar school nauwelijks kunnen lezen of schrijven. Daar zijn meerdere redenen voor. Tot voor kort liep de verdeling van de nieuwe schoolboeken zo chaotisch dat je ze wel in het zwart op de markt in Bamako kon kopen, maar dat ze niet in de scholen terecht kwamen zoals bedoeld. Dat laatste zou inmiddels verbeterd zijn. Er is ook een chronisch gebrek aan klaslokalen. De bouw ervan zou intussen in een stroomversnelling terecht zijn gekomen. Tussen 2006 en 2008 wou men er jaarlijks 1500 neerzetten voor de eerste cyclus (equivalent met ons basisonderwijs), en 750 voor de tweede cyclus (equivalent met onze eerste drie jaar middelbaar). Dat is veel, maar volgens officiële cijfers van de Malinese overheid uit 2005 gaat nog geen 75% van de kinderen hier naar de basisschool. Bovendien ligt het aantal leerlingen dat in sommige regio’s in een klaslokaal gepropt wordt, vaak boven de honderd. Tijdens mijn gepland bezoek aan enkele scholen in een afgelegen rurale streek die nogal slecht scoort in de onderwijsstatistieken, zal ik zelf kunnen constateren of dergelijke problemen ook daar opgelost raken.

Een nog groter probleem dan klaslokalen en leerboeken is het chronisch gebrek aan degelijk opgeleide leerkrachten. Dat is een rechtstreeks gevolg van de structurele aanpassingsprogramma's (SAP’s) uit de jaren 90. Mali moest toen van de Internationale Financiële Instellingen (IFI’s) besparen op haar overheidsuitgaven om het budget in evenwicht te krijgen en de terugbetaling van haar schulden te kunnen verzekeren. De helft van het aantal normaalscholen werd daarop gesloten en vele gekwalificeerde leraars vertrokken op vervroegd pensioen. Om het groeiende tekort aan leraars op te vangen ging de overheid over tot het recruteren van jonge contractuelen die zelf amper van de schoolbanken af waren. Zelfs het niveau van ons 3e middelbaar was op een gegeven moment voldoende om na een korte opleiding van 6 maanden aan de slag te gaan als leerkracht. Men ging er vanuit dat de kwaliteit van de leerkrachten gaandeweg zou verbeteren door een voortgezette opleiding tijdens hun dienst, een vorming waarvoor ze bovenop hun schrale loon (vandaag voor deze contractuelen nog geen 40€ per maand) een extra vergoeding kregen. Of er vandaag nog steeds ondermaats opgeleide leraars worden aangeworven zal uit het verdere onderzoek moeten blijken, maar vast staat alvast dat de reeds gerecruteerde contractuele leerkrachten inmiddels nog steeds les geven.

Het is gemakkelijk kritiek op te geven op dergelijke praktijken, maar men kan zich de vraag stellen wat het alternatief was voor een staat die enerzijds haar kinderen wel naar school wou sturen maar anderzijds door de IFI’s verplicht werd te besparen op basisvoorzieningen zoals onderwijs en gezondheidszorg. Sommigen stellen zich vandaag hardop de vraag of het niet beter is hun kinderen achter de geiten te laten lopen of het veld te laten bewerken, omdat ze dan tenminste een stiel leren waarmee ze hun eten verdienen in plaats van hun tijd te verdoen op schoolbanken waar ze toch niets leren. En zelfs al leren ze in het beste geval effectief lezen, schrijven en rekenen, dan wil dat nog niet zeggen dat ze daarmee werk kunnen vinden. Het accent dat vandaag op de beroepsopleidingen wordt gelegd lijkt in zekere mate een antwoord te willen bieden op die kritiek. Ook werden er een aantal normaalscholen opnieuw geopend of bijgebouwd, wat alvast de verwachting creëert dat er binnenkort tenminste degelijk opgeleide leerkrachten aan de slag kunnen.

Laat me even terugkomen op de naamsverandering van Cadre Stratégique de la Lutte Contre la Pauvreté naar Cadre Stratégique pour la Croissance et la Réduction de la Pauvreté. In plaats van gemakshalve vanuit mijn oude gewoontes kritiek te beginnen spuien op de nadruk die er nu plots weer gelegd wordt op de groei van de economie ben ik even een kijkje gaan werpen op de economische prestaties van het land. Het moet immers gezegd zijn : ontwikkeling van basisvoorzieningen kost handenvol geld, en al komt er quasi een half miljard dollar per jaar aan hulpgelden binnen, - ik laat even achterwege wat er waar naar buiten gaan aan terugbetaling van de schuldenlast - het kan niet de bedoeling zijn dat een land tot in het einde der tijden de hand uitstrekt voor hulp van buitenaf. Dat maakt het afhankelijk van zijn broodheren.

Soit, twee producten, katoen en goud, zijn goed 87% van de export en vertegenwoordigen 21,5 % van het BNP. De prijzen van dergelijke primaire producten op de wereldmarkt fluctueren en gezien hun aandeel in de inkomsten van het land zorgen ze voor een grote kwetsbaarheid. De daling van de katoenprijs is gelukkig genoeg opgevangen door de stijging van de goudprijs, maar de afhankelijkheid van externe factoren als internationale marktprijzen waar het land geen vat op heeft is niet bevorderlijk voor de budgetplanning. De vaste katoenprijzen voor de boeren zijn de laatste jaren gedaald van 200 Francs CFA (CFA) naar 165 per kilogram.(van 0,30 € naar 0,25 €). Na een financiëel schandaal binnen het overheidsbedrijf dat de katoensector beheert, de Compagnie Malienne des Textiles (CMDT) is de druk voor privatisering erg groot geworden. Verschillende factoren hebben ertoe geleid dat dit keer op keer werd uitgesteld, maar in 2008 zou het er van moeten komen. De goudontginning is grotendeels (of is het helemaal ?) in buitenlandse handen. Mali is de derde exporteur van goud in Afrika.

Daarnaast zijn landbouw, visserij en veeteelt goed voor 35% van het BNP. Het mag duidelijk zijn dat deze drie allen sterk afhankelijk zijn van klimatologische omstandigheden, die bijzonder ongunstig zijn. Periodieke sprinkhanenplagen zorgen bovendien voor lage landbouwopbrengsten omdat die beesten gewoon alles op hun weg opvreten. World Food Programme (WFP) waarschuwde in januari al voor een nakende hongersnood in West-Afrika door de slechte regens vorige zomer. Er zou tot 30% minder oogst zijn. Wat voor gevolgen dit heeft voor Mali zal ik zelf kunnen vaststellen bij mijn bezoek aan het platteland op enkele honderden kilometers van de hoofdstad. Daarover later meer.

Mali strekt zich uit over haast één en een kwart miljoen vierkante kilometers en de bevolking werd in 2006 geschat op 13,5 miljoen. Twee derde van het land is woestijngebied. De jaarlijkse bevolkingsgroei van 3% en de ambitie om de achtergestelde basisvoorzieningen uit te bouwen vragen per definitie om meer middelen. Als dat geen geld uit het buitenland mag zijn dan moet het uit de Malinese economie gegenereerd worden. Dat betekent groei. Juist, het afschaffen van de schuldenlast die het land met zich meedraagt kan ruimte creëren voor de noodzakelijke investeringen, maar het is een mythe te geloven dat daarmee voor eens en voor altijd de problemen zullen opgelost zijn. Economische groei om de onafhankelijkheid te bewerkstelligen dus. De grote afhankelijkheid van de primaire sector om opbrengsten te genereren en het risico dat externe factoren de budgettering in het honderd sturen, accentueren het belang van een diversifiëring van de economie. Lokale verwerking van deze producten is daar m.i. de meest duurzame oplossing voor. Ze voegen een meerwaarde toe aan de producten die kunnen geëxporteerd worden en zijn veel minder vatbaar voor prijsfluctuaties dan primaire producten.

Daarmee heb ik niet gezegd dat groei alleen kan gegenereerd worden door een uitverkoop van geprivatiseerde bedrijven aan buitenlandse investeerders die met de winst gaan lopen in plaats van die opnieuw lokaal te investeren. En wat dat betreft valt er nog wel een en ander te vertellen. Maar dat is een ander verhaal.

Lees meer / 0 comment(s)

Beeld uit Bamako

Enkele plaatjes uit de Malinese hoofdstad waar het overdag tot 40 graden wordt.

De luchtvervuiling maakt het er bepaald niet aangenamer op. Niet enkel de donkerblauwe of zwarte uitlaatgassen die de talloze brommers, auto's, minibusjes, bussen en vrachtwagens uitademen, maar ook stof, heel veel stof. Telkens je je handen wast sta je versteld van de hoeveelheid rood stof dat je op nauwelijks een uur tijd op je huid hebt plakken.

Bamako02.jpg

Bamako03.jpg

Bamako04.jpg

Bamako05.jpg

Bamako06.jpg

Bamako07.jpg

Bamako08.jpg

Bamako09.jpg

Bamako10.jpg

BijlageGrootte
Bamako01.jpg32.84 KB
Bamako02.jpg34.26 KB
Bamako03.jpg50.67 KB
Bamako04.jpg43.76 KB
Bamako05.jpg49.94 KB
Bamako06.jpg44.45 KB
Bamako07.jpg38.62 KB
Bamako08.jpg25.67 KB
Bamako09.jpg34.69 KB
Bamako10.jpg21.27 KB

Lees meer / 0 comment(s)

Meneer Dumont in Bamako

Toen de deur van het vliegtuig geopend werd waaide een geur het vliegtuig binnen die ik meteen herkende. Een zoete geur die ik onmiskenbaar associeer met het Afrika dat ik ken, overal aanwezig, een geur die in je kleren en in je lijf trekt en die je weken, zelfs maanden later nog ruikt. Zo lang was het geleden dat ik die geur wel vergeten leek. Die zoetheid... Zoals sandelhout, of is het ebbenhout, een parfum lijkt het wel, dat me enerzijds tot rust brengt en me daar - in de deur van het vliegtuig – enthousiasmeerde, opgewonden als ik was dat parfum terug op te nemen dat inmiddels al lang uit mijn kleren en lijf verdwenen was. Meer dan twee jaar had ik die geur gemist, tot ik uiteindelijk het bestaan ervan niet eens meer vermoedde. Uit de neus, uit het hart, zoiets. Maar daar was hij terug.

De zon was nog niet op. Het eerste ochtendgloren kwam verlegen achter de horizon piepen. De passagiers wandelden over het tarmac naar het luchthavengebouw dat nauwelijk de grootte had van een half voetbalveld. Aan de ingang stond een douane-agente de invulformulieren uit te delen die een eind verder samen met het paspoort ter controle werden voorgelegd alsvorens je de nodige stempels kreeg. Ik pakte een formulier aan, vroeg haar of ik terug naar buiten mocht om een sigaret te roken waarop ze gebaarde dat daar geen bezwaar tegen was. Het duurde niet lang of een paar gasten die buiten schijnbaar werkloos rond hingen en praatjes maakten kwamen me aanbieden het formulier voor me in te vullen, waar ik hen vriendelijk voor bedankte. Een oudere Malinees die eveneens terug buiten was gewandeld, kon hun hulp wel gebruiken: hij kon niet schrijven. Daarvoor hangen die gasten hier rond: om hun ‘geletterdheid’ te verkopen bij het invullen van de formulieren. Meteen werd ik daar geconfronteerd met een indicator van mijn project in Mali: zien hoe de nieuwe armoedebestrijdingsprojecten van de wereldbank het onderwijs beïnvloeden.

Toen ik hier in 2005 was ging er een kleine 65% van de kinderen naar school, maar van de oudere generatie hadden slechts enkelen onderwijs genoten, weinig van hen kunnen lezen noch schrijven. Ik zag hoe een deel van de kinderen die toen school liepen zelfs in het zesde jaar moeilijkheden had om hun eigen naam op te schrijven. De problemen met het onderwijs hier zijn veelvuldig: er is een tekort aan degelijk opgeleide leraars, aan didactisch materiaal als schoolboeken, aan klaslokalen en de afstand die moet overbrugd worden naar school is vooral in rurale regio’s vaak erg groot. De westelijke regio van Kayes waar ik later deze reis naartoe zal trekken is zo’n streek die slecht scoort qua scholingsgraad. Benieuwd of het Strategisch Kader voor de Armoedebestrijding – zoals het armoedebestrijdingproject van de wereldbank wordt genoemd – daar inmiddels verandering in heeft kunnen brengen. Daar hoop ik duidelijkheid in te krijgen tijdens mijn onderzoek.

Als m’n sigaret op was en m’n papier ingevuld ging ik terug de deur van het luchthavengebouw door. Een van de kerels die er rondhingen tikte op m’n schouder en gaf me m’n truitje terug dat ik blijkbaar had laten vallen zonder het gemerkt te hebben. Ondanks het vroege uur, was het al veel te warm voor jassen of zelfs lichte truitjes, die ik bij m’n vertrek in Parijs nog wel goed kon gebruiken. Twintig graden om kwart na zes ‘s ochtends, dat belooft voor de rest van m’n verblijf. Het zal tot eind april enkel maar warmer worden, en ik ga daarbij nog naar Kayes, wat berucht staat – althans in Mali – als een van de warmste plaatsen op de planeet.

Hoewel ik ruimschoots de tijd had genomen het formulier in te vullen en de kerel die m’n truitje teruggaf te bedanken stond er nog een lange rij wachtenden voor de beamten die het paspoort afstempelden. Subtiel, maar niet subtiel genoeg, probeerde iemand me voor te steken. Het had zoiets van: “jullie hebben ons al lang genoeg laten wachten toen wij Frankrijk binnen wilden, dus zal ik nu wel even voor mogen”. Even subtiel als hij trachtte voor te steken, schuifelde ik telkens mijn voet voor de tas die hij trachtte voor me uit te krijgen. Terwijl we stonden te wachten en het subtiel “ik eerst”-spel speelden kwam een agent naar me toe en vroeg me vriendelijk of ik Michel kende. Omdat hij uit m’n vragende blik moest begrepen hebben dat ik niet goed verstond wat hij nu precies wilde voegde hij daaraan toe: “Michel Dumont”. Het was me al opgevallen toen ik het gebouw binnenwandelde dat de agent naast de douane-agente had gestaan met een plakkaat waarop een naam stond. Meestal gebeuren die dingen pas aan de andere kant van de douanecontrole, maar meneer Dumont moest speciaal genoeg zijn om ervoor al zijn bordje gepresenteerd te krijgen. Ik vertelde de agent dat ik hem niet kende.
“Il vient de Bordeaux”, alsof hij meende dat het me dan plots weer te binnen zou schieten. Ik vertelde hem dat ik uit België kwam en niet uit Frankrijk, maar ook dat kon hem er blijkbaar niet van overtuigen dat ik de man niet kende, of er tenminste over had horen spreken.
“Hij noemt Dumont, Michel Dumont.”
« Misschien moet je eens proberen bij de bagagetapijten, » stelde ik voor.
« Daar is hij ook niet, dat heb ik al geprobeerd ». Er was niets opdringerig in de manier waarop we converseerden, hij was actief op zoek naar iemand die hij niet vond, ik was ondanks m’n enthousiasme terug in Mali te zijn toch wat loom van de reis.
“Kan je het niet laten omroepen ?”
« C’est ce que j’allais faire. » Hij leek aanstalten te maken om daad bij woord te voegen, toen hij me vroeg of er vandaag nog een vliegtuig uit Parijs aankwam. Alsof een passagier van een vlucht beter zou weten wanneer de volgende vlucht uit zijn vertrekplaats naar hier zou komen, dan iemand die op de luchthaven zelf werkt. En het is zeker niet zo dat Bamako een drukke luchthaven is, er vertrekken amper enkele vliegtuigen per dag. Maar het leek hem even normaal dat ik dat zou weten als ik die Meneer Dumont zou kennen vermits ik toch uit dezelfde streek kwam. Een streek die Europa noemt.

De verbale cultuur hier zorgt ervoor dat mensen tijdens een gesprek vaak ergens uitkomen op een of andere gezamelijke kennis of familieverwantschap. Soms lijkt het wel of het doel van een gesprek de zoektocht is naar die band tussen twee individuen die mekaar niet persoonlijk kennen. Dat is bij ons natuurlijk helemaal niet zo. Vreemden praten niet zomaar uitvoerig met elkaar, dus als meneer Dumont dan al op het vliegtuig zat, was de kans klein dat ik daar iets over zou weten. De Afrikanen op het vliegtuig daarentegen herkenden regelmatig iemand op een stoel, praatten dan wat tegen mekaar, en terug op hun stoel gezeten vertelden ze waarschijnlijk tegen hun buren dat ene zekere meneer of mevrouw X ook mee op het vliegtuig zat. Binnen de kortste keren zijn de nieuwtjes uitgewisseld en gaan via Radio Tamtam het vliegtuig rond. Als meneer Dumont nu toevallig Afrikaan had geweest dan had de agent er nooit zo wanhopig naar op zoek geweest. Ofwel had iemand geweten dat hij niet op het vliegtuig zat, ofwel had men hem er zo uitgepikt. Onder het rumoer van mensen die allemaal tegelijkertijd hun zak willen recupereren hoorde ik heel zachtjes op de achtergrond een omroepster iets door een op een onduidelike plek verborgen luidspreker mompelen. Hoezeer ik ook m’n best deed, ik kon niet verstaan of het nu meneer Dumont was die werd opgeroepen.

De taxi die me zou opwachten was er niet. In m’n pension – waarvan ik vreemd genoeg na tweeënenhalf jaar nog steeds de telefoonnummer vanbuiten kende – nam niemand de telefoon op. Ondertussen had ik al een stuk of tien taxi’s, enkele aanbiedingen van “un bon hotel, pas chèr”, en uitzonderlijk gunstige wisselkoersen van me afgeslagen. Ook de kerel die m’n truitje had teruggegeven dook plots weer op. Ismaël heette hij. Bij gebrek aan passagiers werden we van op het tarmac tot aan de parking voor het luchthavengebouw gevolgd door dezelfde mensen die in aankomende passagiers een manier zien om iets bij te verdienen. Nu kwam het er dan toch op neer een taxi te vinden voor een prijs die ik al lang vergeten was. Uiteindelijk kreeg ik de prijs tot ongeveer de helft, wat me nog altijd te veel leek voor de afstand, maar die me aanvaardbaar leek. Er moest wel nog een extra passagier gevonden worden. Ik genoot van het wachten in de taxi, snoof de geur nog eens diep in en beantwoordde ondertussen slaperig de talrijke vragen van Ismaël, die niet van m’n zijde week. Op m’n bagage onderuit zakkend viel me plots op hoeveel vliegen er in de taxi zaten. Minstens een twintigtal. Ook die vliegen was ik vergeten.

Uiteindelijk kwam de extra passagier opduiken. Een fransman die tot aan het Bittar busstation moest waar het transport richting Sikasso vertrekt. Hij was hier duidelijk ook niet voor het eerst, maar had zich toch goed in het zak laten zetten bij het oprichten van een bouwbedrijf. De commercieëel manager was erin geslaagd om het schip te laten zinken nog voor het te water werd gelaten. Dat wil zeggen dat hij eigenlijk met de centen was gaan lopen naar Ivoorkust. Intussen werd hij opgespoord door Interpol. De fransman – ik vergat z’n naam te vragen, misschien was het wel Michel Dumont – kwam hierheen om wat druk uit te oefenen op de autoriteiten zodat er werk werd gemaakt van de opsporing. Blijkbaar kon zelfs zijn eigen vrouw hem niet meer bereiken. Geld is hier zo schaars dat sommige individuen bij het zien ervan al gauw gekke dingen gaan doen, zoals hun koffers ermee vullen en gaan lopen.

Ik reed met Ismaël en de chauffeur verder tot Magnambougou. Tijdens de rit naar de stad viel het me op dat het hoe langer hoe mistiger werd. Al is mistig misschien niet het juiste woord : het is eerder een mengeling van blauwgrijze uitlaatgassen en roodbruin stof dat opwaait als auto’s over de niet geasfalteerde straten rijden of als er een zucht wind waait. Zelfs ver buiten het centrum van de stad was het zicht beperkt tot nauwelijks honderd meter. Zo kon ik het me niet herinneren, maar ik was in deze droge periode van het jaar nog nooit eerder hier. Ismaël reed niet enkel mee tot aan het pension, hij stapte ook mee uit en kwam even mee op het terras zitten. Op een andere plek waar ik nog nooit geweest was zou ik al gauw argwanend zijn geworden over iemand die je op het tarmac tegenkomt, mee de taxi neemt en uiteindelijk mee op het terras van je hotel belandt, maar hier voelde ik me veel te veel thuis om over zo’n dingen ongerust te zijn. Hier aankomen op zich was bijna als thuiskomen.

Lees meer / 8 comment(s)