Indymedia.be is niet meer.

De ploeg van Indymedia.be is verhuisd naar DeWereldMorgen.be waar we samen met anderen aan een nieuwswebsite werken. De komende weken en maanden bouwen we Indymedia.be om tot een archief van 10 jaar werk van honderden vrijwilligers.

joachim

joachim's blog

PAJ ook in Brussel

Het Vlaams platform allochtoon jeugdwerk ingen (PAJ) wil sinds kort ook in Brussel zijn opgebouwde ervaring ter beschikking stellen aan het jeugdwerk. Heel wat jongeren vallen in Brussel uit de boot en hun verenigingen krijgen niet altijd de ondersteuning die ze verdienen of nodig hebben. PAJ wil behalve deze jongeren ondersteunen, ook haar stem laten horen in de Vlaamse jeugdraad, in de Belgische, Vlaamse en Europese hoofstad. We stelden Abdi Rezkallah, jeugdwerker bij PAJ, enkele vragen om een beter zicht te krijgen op hun werk.

Vanuit welke behoefte is PAJ ontstaan?

Het Platform Allochte Jeugdwerkingen vzw, ook wel gekend als PAJ, is in 1997 ontstaan vanuit de behoefte van de eerste generatie arbeidmigranten om zich te organiseren rond specifieke noden.
PAJ is als zelforganisatie ontstaan vanuit de basis en is tot op heden de enige koepel van, voor en door allochtone jongeren en hun werkingen.

Dat zovele allochtone jongeren zich geroepen voelen om hun achterban en gemeenschap te emanciperen is van historisch belang voor het allochtoon middenveld en essentieel
voor de sociale en maatschappelijke integratie van de verschillende allochtone gemeenschappen in Vlaanderen en Brussel.

Toch zien we vaak dat men deze initiatieven eerder tracht te reduceren tot louter recreatieve werkingen. Verenigingen krijgen vaak te horen dat zij op teveel domeinen actief zijn. “Waarom kunnen zij niet zoals het regulier jeugdwerk enkel ontspanningsgerichte activiteiten aanbieden?”, is een veelgehoorde vraag in de jeugdsector. Sta ons toe te antwoorden met een andere vraag: “Is het niet eigen aan de jeugd om bij te willen dragen in het aanpakken van maatschappelijke heikele kwesties en sociale hangijzers?”.

Dergelijke beschouwingen zijn enkel het topje van de ijsberg. Door een gebrek aan deskundigheid, visie en ervaring m.b.t. de doelgroep krijgen foute perceptie en vooroordelen vrij spel.
Het ligt dan ook voor de hand dat een eigen koepel, met een eigen aanpak en ondersteuning op maat meer dan nodig is.

Wat is jullie missie?

De missie van PAJ bestaat er in de aangesloten allochtone jeugdwerkingen kwalitatief te ondersteunen en te versterken zodat zij een nog sterker aanbod kunnen uitbouwen en op hun beurt de jongeren maatschappelijk kunnen activeren en versterken. De jongeren van vandaag zijn immers de volwassenen van morgen. PAJ wil deze toekomstige volwassenen de kansen en keuzes bieden die ze nodig hebben. PAJ tracht deze missie te realiseren aan de hand van een sterk pedagogisch project dat gebaseerd is op het aansturen van emancipatorische processen en empowerment vanuit het principe; “wat we zelf doen, doen we beter”.

Welke activiteiten zetten jullie op om jullie missie te realiseren?

Naast de administratieve en inhoudelijke ondersteuning zet PAJ allerlei activiteiten op. Een belangrijke activiteit is kadervorming over allerlei onderwerpen zoals: planning, boekhouding, wetgeving, erkenning, verzekering. Daarnaast organiseert PAJ ook cursussen ‘animator in het jeugdwerk’ samen met JES vzw. Ook activiteiten om te netwerken en het gemeenschapsgevoel te versterken behoren tot de mogelijkheden; een ledendag, receptie, uitstappen, tiener- en kinderhappenings, denkdagen, visiedagen, enz.

Waarin verschilt jullie werk van deze van koepelorganisaties voor autochtone jongeren?

In feite zijn de verschillen minder klein dan men zou denken. We doen ook aan Nederlandstalig jeugdwerk en volgen dezelfde regels en reglementen. Het grote verschil is dat PAJ bijzonder divers en pluralistisch is. We bereiken meer dan 15 verschillende nationaliteiten, jongeren uit een twintigtal verschillende culturen, en meerdere godsdiensten. Hierdoor heeft PAJ zich gespecialiseerd in diversiteit en ondersteuning op maat. PAJ staat in nauw contact met de lidverenigingen en biedt bijzonder veel administratieve ondersteuning in vergelijking met koepelorganisaties voor autochtone jongeren. Ook maatschappelijke thema’s zoals identiteit, onderwijs en dergelijke komen ruim aan bod.

Wat vinden jullie zo raar aan de volgende vraag: “waarom sluiten allochtone jongeren zich niet aan bij de Scouts, Chiro of zo?” ?

Dit is inderdaad een rare vraag. Het gaat hier om vrijwillig jeugdwerk. Jongeren kiezen nu eenmaal voor een werking waar ze zich goed in hun vel voelen, waar hun voorkeur, mening en behoeften meetellen en aan bod komen. Scouts en Chiro zijn een onderdeel van de brede waaier aan erkende jeugdbewegingen die Vlaanderen rijk is. Deze zijn meestal christelijk geïnspireerd, hebben visies die vrij goed op elkaar aansluiten en bereiken het publiek dat ze willen bereiken; autochtone jongeren die niet bepaald kansarm zijn. In de praktijk merken we trouwens dat die jongeren niet snel de ene autochtone jeugdbeweging inruilen voor een andere. Waarom zou dat anders zijn, of vlotter gaan voor allochtone jongeren?

Lees meer / 0 comment(s)

Talking head. De taal van sprekende hoofden.

De vraag van Saddie in mo-magazine mbt tot het theater/tv/praatprogramma ' Talking Head' is hier duidelijk op zijn plaats: hoe goed bedoeld en onderbouwd het initiatief is, hoe nefast de gevolgen kunnen zijn van een al te gemakkelijke uitwerking ervan. De vraag naar welke taal deze sprekende hoofden spreken kan deze uitwerking helpen bevragen.

Tijdens ‘Talking Head’ wordt het publiek een anderhalfuur geconfronteerd met het heersend discours over de multiculturele samenleving en de mening van autochtone kunstenaars over en de verantwoording van allochtone kunstenaars tegenover de actuele consensus , het nieuw realisme dat heerst in het maatschappelijk debat. Is dit echt wat Talking Head wilt zijn? Een bevestiging van de clichés, een sensationele inleiding in het nog sensationelere multicultureel debat? Want op televisie zie je enkel allochtonen “over zichzelf als allochtoon vertellen, maar niet om bijvoorbeeld over de begroting te praten”, adus Allel El Harkani in een interview met de Standaard.

Buiten die éne vraag: ‘En denk je dat jouw kunst iets kan verhelpen aan dit immense probleem waar we vandaag de dag mee geconfronteerd worden?’ vergeet dit praatprogramma blijkbaar het doel van haar conceptie: vanuit een duurzame dialoog de kunstwereld laten reflecteren over haar positie in een samenleving met een “Wat nu? – gevoel”. Onder het motto van kunst als motor van maatschappelijke veranderingen worden vreemde kunstenaars bevraagd over hun anderszijn in plaats van aangesproken op hun visie ter zake.

Doordat ‘Talking Head’ gevangen zit in het web van normale en conflictueuze woorden, zinnen en redeneringen zal het nooit een een bijdrage kunnen leveren aan het antwoord op de vraag naar de rol van kunst in onze gediversifieerde samenelving. Als men deze vraag ten gronde wil benaderen dient men niet enkel kritisch om te springen met de kernconcepten identiteit, diversiteit en verschil, men moet ook durven op zoek te gaan naar een manier om een bijdrage te leveren aan een nieuwe perceptie op en een nieuw spreken over maatschappelijke fenomenen. Iets minder botsen en net ietjes meer durven bespiegelen, bevragen en verbeelden. Of om Nadia Fadil te parafraseren: “zich voor één keer niet laten leiden door een defensief discours, of dominante machtsverhoudingen. Maar juist een bijdrage leveren tot die nieuwe taal, die nieuwe verbeeldingskracht die vandaag broodnodig is in Vlaanderen”.

http://www.mo.be/index.php?id=348&tx_uwnews_pi2%5Bart_id%5D=26506&cHash=...

Lees meer / 0 comment(s)

Over rechten en plichten, en over 'universele' waarden

Minister van inburgering Marino Keulen is duidelijk boos. In zijn opiniestuk van 16
december 2008 (De Morgen) reageert hij op het stuk van Dany Neudt (Kif Kif) en schrijft
“U zult uw tijd wellicht beter kunnen gebruiken dan met het lezen van een tekst vol
leugens, verdraaiingen en persoonlijke aanvallen. Tenzij u toevallig een studie aan het
maken bent van de retoriek.” Wij nemen de suggestie van minister Keulen ter harte en
bestuderen even zìjn argumentatiestijl.

Een eerste vaststelling is dat minister Keulen zelf niet vies is van wat retorische truukjes. Zo gaat hij wel heel selectief om met de door Kif Kif vertolkte kritieken. Zo rept hij met geen woord over de ruime navolging die zijn koppeling tussen Nederlands leren en het recht op een sociale woning of leefloon heeft gekregen. Is dat misschien omdat ook allerlei buitenlandse instanties, zoals de Raad van Europa, daar ondertussen snoeiharde kritiek op hebben geleverd? Hij negeert dat de verplichte inburgeringscursus voor velen betalend geworden is. Ook de meest fundamentele kritiek op de onderliggende visie van het inburgeringsbeleid laat hij liggen.

In eerste instantie gaat het om het verschil in eisen die de minister stelt aan ‘allochtonen‘(nieuwkomers en oudkomers) en ‘autochtonen’. Het gaat hier geenszins om holle retoriek. De uitspraken van Marino Keulen in de Metro en in de Morgen zijn tekenend voor de onevenwichtige toewijzing van rechten en plichten.

Als de minister spreekt over de ontvangende samenleving zijn verplichtingen namelijk taboe. Zo stelt hij onomwonden dat er geen andere weg is “dan mensen en bedrijven te stimuleren en te sensibiliseren vanuit de visie dat ook iemand met een donkere huidskleur de hoogste toegevoegde waarde kan hebben.” Bedrijven mogen volgens hem geenszins verplicht worden om een weerspiegeling te zijn van de interculturele realiteit, want verder dan sensibiliseren hoef je niet te gaan. De plichten aan de zijde van de nieuwkomers daarentegen zijn uitgebreid: ze worden verplicht zich te laten ‘inburgeren’, op straffe van een aanzienlijke geldboete. Ze moeten de universele waarden ‘aanleren’ en onderschrijven. Het is hun plicht om te zorgen voor de nodige informele circuits die leiden tot werk (‘want zo gaat dat nu eenmaal in kmo-land Vlaanderen’). En laat ze vooral niet structureel ‘samenhokken’. We geven nieuwkomers inderdaad meer kansen door ze verplicht Nederlands te leren en ze uit te leggen hoe onze samenleving in elkaar zit. Maar daarmee is de kous niet af. Keulen mag er dan wel als de kippen bij zijn om te stellen dat inburgering van twee kanten moet komen, uit zijn discours en beleid blijkt duidelijk dat autochtonen een pak minder moeten.

Over retoriek gesproken, in zijn stuk in de Morgen stelt de minister uitdrukkelijk dat nieuwkomers geen Vlaamse, maar universele waarden aangeleerd krijgen. Dan rijst natuurlijk de vraag waarom we nieuwkomers die waarden moeten aanleren, als ze toch universeel zijn. En zijn die waarden wel zo universeel? Waarom moeten Belgen en nieuwkomers van binnen de EU of de topmensen van bedrijven (die meer dan 57.000 bruto verdienen) die waarden niet verplicht aangeleerd krijgen? Misschien toch omdat de minister veronderstelt dat deze doelgroepen die waarden per definitie zouden ondersteunen, dat ze eigen zijn aan de ‘westerse cultuur’? Retoriek verhult dan misschien de realiteit, ze verandert ze daarom nog niet.

Het omschrijven van het inburgeringsbeleid en de sociale wooncode als een resoluut emancipatorisch beleid is ook niet wars van de nodige retoriek. “In elk geval is ons inburgeringsbeleid een insluitingsbeleid, waarbij we mensen emanciperen en de kansen geven om in Vlaanderen hun leven uit te bouwen”, schrijft hij. Een succesverhaal? Mocht dat het geval zijn, dan zou dat duidelijk moeten worden in de statistieken. Helaas is dat tot vandaag niet het geval. Niet alleen de armoedecijfers spreken voor zich (meer dan de helft van de mensen met een Turkse of Marokkaanse achtergrond leeft onder de armoedegrens). Ook de situatie in het onderwijs is er allerminst rooskleuriger op geworden. De PISA-rapporten tonen al jaren dat ons onderwijs er, mede door segregatie, niet in slaagt de kwetsbare groepen in onze samenleving te emanciperen. Allochtone kinderen lopen (dikwijls) een schoolachterstand van meer dan twee jaar op in vergelijking met hun autochtone medeleerlingen. Ook de tewerkstellingcijfers spreken tegen dat we grote vooruitgang geboekt hebben. De OESO wond er weinig doekjes om: “De lagere tewerkstellingskans is nadrukkelijk aanwezig en blijft zelfs bestaan bij gelijkwaardige opleiding, positie, klasse en ouderlijke achtergrond”. België staat hierin op een bedroevende voorlaatste plaats in Europa. Het lijkt ons daarom duidelijk dat minister Keulen ofwel onvoldoende het juiste beleid heeft gevoerd, of dat hij als coördinerende minister van inburgering binnen de regering onvoldoende gewicht heeft gehad.

Samengevat kunnen we stellen dat de minister de kritiek van Kif Kif ten gronde niet weerlegt. Zijn ‘bewijzen’ als zou Vlaanderen een open, tolerante en kansenrijke regio is die in de spits van Europa zit, zijn weinig geloofwaardig. De cijfers en officiële rapporten wijzen uit dat dit louter retoriek is en weinig te maken heeft met de realiteit. Minister Keulen mag dan met zijn collega's in de regering pretenderen op tal van terreinen maatregelen genomen te hebben om uitsluiting tegen te gaan, in de feiten is hiervan weinig te merken. Het zou de minister sieren als hij een eerlijke analyse zou toelaten over zijn beleid van de laatste vijf jaar.

Onze kritiek richt zicht echter niet enkel op het beleid van Keulen. Men zou zelfs kunnen
stellen dat het beleid van Keulen symptomatisch is voor hoe rond interculturele thema’s in
Vlaanderen wordt gedacht: een beleid dat sociale en maatschappelijke problemen in eerste
instantie als ‘integratieproblemen’ van allochtonen kadert en duidt. Een beleid werkt echter
pas ‘insluitend’ wanneer ze alle burgers op dezelfde manier responsabiliseert en behandelt.

verschenen in De morgen: 2008-12-18
Sectie : Opiniemakers

De ondertekenaars:
Noel Clycq (UA), Sami Zemni(UG), Meryem Almaci(Groen!), Joachim Ben Yakoub
(Sociaal-agoog), Nadia Fadil (Socioloog) , Ico Maly (UG), Dirk Jacobs(ULB), Jan
Zienkowski (UA), Mieke Vogels (Groen!), Rachida Lamrabet (auteur), Bilal Benyaich
(politoloog), Pascal Debruyne (UG), Orhan Agirdag (UG), Pascal Verschuere (Netwerker
Interculturaliseren, Departement cultuur, jeugd, sport en media), Rachida Lamrabet
(Auteur), Pat Vanderhaeghe (cultuurbeleidscoördinator Hamme), Sarah De Mul
(KULeuven) Ludo De Brabander (vzw Vrede), Chia Longman (Universiteit Gent), Jef De
Vrij (voorzitter Internationaal Comité), Herman De Ley (Em.Prof. UGent), Charles Ducal
(dichter), Ruddy Doom (UG), Catherine Vuylsteke ( journaliste De Morgen), Mohamed
Talhaoui (Economist), Cedric De Bock (medewerker in de socio-culturele sector), Zohra
Othman (Progress Lawyers Network), Sarah Bracke (Universiteit Leuven), Bilitis Lauwers
(Zuiderpershuis), Lucas Catherine (Auteur), Leila Zohrie ( Hogeschool Gent), Fouad
Ahidar (volksvertegenwoordiger), Karim Zahidi (UG), Nicolas Rosseneu (Inspecteur BTW
Brasschaat-Essen), Najib Chakouh, Raf Vandecasteele (gepensioneerd
vakbondsafgevaardigde ABVV), Taspinar Birsen ( psychologe), Lin Pauwels (lerares),
Henk De Gheldere (begeleider De Bilck Wervik), Amir Haberkorn (upjb), Peter Terryn
(Multimedia-animator Chicago vzw), Zainab El Marnissi (consulente), Rik Valcke
(leerkracht), Elke Vandeperre (coördinator vzw Motief), Remi Verwimp (coördinator
Werkplaats Theologie en Maatschappij), Ramzi Zerqane (comedian), Helena ter Ellen
(Vertaalster/onafhankelijk journaliste), Abbie Boutkabout (videoreporter), Diane
Vangeneugden (De Groene Waterman), Koenraad Bogaert (UGent), Karolien
Delaere (student ugent), Karim Boutkabout (sociaal werkveld), Gilene Khadija Kindts
(Bibliotheekassistente), Mieke Richart (medewerker minderhedensector), Joke
Vanderhaeghe (Sociaal Begeleider), Dieter Cortvriendt (socioloog), Eric Goeman
(Democratie 2000), Aleidis Devillé (Katholieke Hogeschool Kempen), Mohamed El Omari
(Divers & Actief), Maud Anne Bracke (University of Glasgow), Leen Van der Vorst
(IPSOC-Bijscholing), Karel Arnaut (UGent), Farid Zahnoun (JvI),Dirk Geldof (OCMWraadslid
Groen!), Marlies Casier (UG), An-Marie Breem, (Erasmus Hogeschool), Ivo
Engels, Stefaan Verdonck, Hielke Van Doorslaer (student Ugent), Sara Geets (Jong
Groen!), Dominique Willaert, Annelies Boelaert, Jan Buelinckx, Redig Guy, Erik Willems,
Bart Clijnen, Jan Van Pelt, Vera Turpyn, Nina Vleugels, Abdelhay Ben Abdellah , Dirk
Tuypens, Johan Van Hoorde, Bambi Ceuppens, Tom Craeynest,

Lees meer / 0 comment(s)

IMMIGR'ARTE

Vzw Imigr’arte is de "meeting place" van verschillende Braziliaanse, Portugese en Belgische artiesten die in verschillende kunstgebieden werken zoals muziek, dans, theater, fotografie, cinema en literatuur. Sinds kort is Immigr’arte lid van de gemeenschapsraad van de Pianofabriek, een gemeenschapscentrum in Sint-Gillis, Brussel. De uitgelezen kans om hen wat beter te leren kennen. Márcia Del Francisco en Simone Krunas liggen beiden aan de basis van deze beweging.

Wat is Immigr’arte?

Márcia: Immigr’arte gaat via het artistieke op zoek naar harmonieën tussen verschillende mensen met verschillende culturen. In Brazilië zijn we daar al heel lang mee bezig. We willen dit graag overbrengen naar België.

Simone: Brazilië is heel groot, de verschillen tussen de onderscheiden streken zijn dus niet te onderschatten. In Sao Paulo komen al deze verschillen samen, het is ook een economisch knooppunt waar verschillende mensen uit uiteenlopende streken komen werken. Door de migratie leven er ook heel veel verschillende culturen. Zo speelt een muzikant van het Noorden heel anders dan een muzikant uit het Zuiden. Als deze mensen herenigd worden, maken ze prachtige muziek. Ik weet niet waarom in België de mensen de neiging hebben om alles te willen scheiden? De Braziliaanse cultuur verkiest de dingen samen te brengen. Voor ons is het zoeken naar verbindingen tussen al deze verschillen bijna vanzelfsprekend.

Márcia: Maar ik hou ook van België! Je hebt hier de mogelijkheid om concerten mee te pikken van allemaal verschillende niveaus, verschillende landen. Maar ik mis wel iets voor de mensen die hier écht wonen. Afrikaanse, Turkse en Marokkaanse mensen bijvoorbeeld. Immigr’arte wilt al deze verschillen overstijgen en alles mixen. Dan spreek ik niet enkel over migranten maar ook over minderbedeelden. We willen projecten opzetten waar mensen eindelijk het gevoel hebben dat we allemaal kunnen samenleven ondanks de verschillen, zodat iedereen zich thuis en aanvaard voelt.

Simone: De keuken is hier bijvoorbeeld een uitstekend middel voor. De smaken mengen en een lekkere soep maken!

Hoe is Immigr’arte ontstaan?

Márcia: Ik ben in de jaren 90 naar hier gekomen om muziektherapie te studeren. Toen waren er hier bijna geen Brazilianen. Na mijn studies ben ik weergekeerd naar Brazilië. Toen ik in 2003 terugkeerde naar België was ik gechoqueerd. Overal in Brussel zag ik Brazilianen, Braziliaanse restaurants, winkels... Ik voelde het, met deze gemeenschap wil ik hier werken!

Het is eigenlijk allemaal begonnen in de CBAI (Centre Bruxellois d'Action Interculturelle), waar ik als stagiair werkte. Ik was de eerste Braziliaanse in het centrum. Het was heel leuk om al de mogelijkheden van het centrum te ontdekken. Na een tijdje stelde ik echter vast dat er weinig tot niets werd georganiseerd met Portugal en Brazilië. De CBAI gaf groen licht om hier rond te werken.

Ik ben twee jaar geleden met de CBAI naar een seminarie in het Europees Parlement geweest. Het was een leuk project waar artiesten gestimuleerd werden om creatief te zijn met nieuwkomers. Ik was dus heel triest, want Brazilië mocht niet deelnemen. Dit is mij bijgebleven en wou zelf ook in deze richting verder werken. Ik ben met mijn ideeën vervolgens naar vzw Exil geweest, een vzw die met migranten werkt op therapeutisch niveau. Daar heb ik het belang ingezien dat artiesten ook op dit domein werken, met bijvoorbeeld getraumatiseerde adolescenten, die hier alleen aankomen en niets kennen.

In 2006 heb ik via internet Sérgio Neto ontmoet, een Portugese fotograaf en radiomaker. Hij heeft een heel sterke artistieke website met portretten van Portugese artiesten. Hij trekt heel mooie foto’s van muzikanten. Ik becommentarieerde zijn foto’s en complimenteerde zijn werk. Zo zijn we beginnen praten en liet hij mij veel Portugese muziek horen. Ik kende enkel de Fado, het cliché van Portugese muziek. Ik heb hem dan ook Braziliaanse muziek leren kennen om het stereotiepe beeld van Samba en carnaval te doorbreken. We wisselden zelfs rockmuziek en jazz uit. Met al mijn nieuwe ontdekkingen, ging ik naar de fnac. Hoewel het hedendaagse muziek is, heb ik niets teruggevonden.

Toen ik besefte dat deze prachtige muziek door niemand gekend was, besloot ik op onderzoek te gaan. Op dit punt is Immigr’arte ontstaan. Ik wou dat mensen dergelijke moderne hoogstaande muziek leerden kennen. Sérgio stelde voor om een samenwerking op te zetten. We zouden als eerbetoon zijn muziek programmeren, en illustreren met een tentoonstelling van zijn werk. In 2007 was Portugal voorzitter van de Europese Unie. Zij stuurden tijdens hun voorzitterschap onder meer een delegatie naar Brazilië om politieke en economische zaken te bespreken. Voor ons de ideale gelegenheid om hier iets artistiek aan toe te voegen. Ik stelde aan de Braziliaanse ambassade in Brussel ons idee voor. Zij accepteerde enkel onze expositie, het concert kon spijtig genoeg niet doorgaan in de ambassade.

Als artiesten wilden we ons verenigen en een dialoog aangaan. Communiceren met andere culturen. Ik was verwonderend wanneer ik op ‘myspace’ onze intenties expliciteerde. Op deze manier heb ik snel een netwerk ontdekt van Portugese en Braziliaanse artiesten die mijn ideeën apprecieerden. We voelden ons gesteund en dachten ‘On y va!’. Ik kreeg heel interessante voorstellen van echt goede artiesten. Het zou niet enkel blijven bij het opzetten van concerten, het ging dus ook om interculturele uitwisseling.

Hoe zijn jullie in contact gekomen met De Pianofabriek?

Márcia: Toen ik mijn ideeën voorlegde aan de CBAI, stelden zij dat de ideale plek voor mijn project De Pianofabriek was. We hebben dan telefonisch contact opgenomen met Paul Vandenberghe. In ons achterhoofd hadden we reeds de droom om stap voor stap een ruimte te creëren waar we samen met artiesten op sociaal-cultureel vlak alternatief werk zouden kunnen verrichten. Zo zouden we ateliers kunnen opzetten op vraag van sociaal geëngageerde organisaties voor gemigreerde jongeren van gelijk welke nationaliteit. Paul antwoordde bevragend en zei dat hij niet veel tijd had. Uiteindelijk kregen we een afspraak, een halfuurtje op vrijdag. We zijn uiteindelijk 2 uur gebleven! Hij reageerde dus heel enthousiast terwijl wij moeite deden om ons project zo goed mogelijk uit te leggen. Hij speelde zelf met een gelijkaardig idee en vond ons artistiek niveau ook interessant. Uit dit gesprek is het idee ontstaan om een Portugeestalig festival te organiseren. Maar eerst hebben we samen Marcia Maria geprogrammeerd in het kader van Mujeres, de interculturele concertenreeks van Paul. Marcia is een fantastische internationale zangeres uit Rio de Janeiro.

Na ons gesprek bekeek hij mij en zei ‘ Hi my sister! Hiervoor heb je wel een asbl nodig.’ Toen ik buiten wandelde heb ik meteen al mijn vrienden opgebeld om een vzw op te richten. We hebben onszelf gedurende 3 a 4 maand gemarteld. Iedereen had zijn kwaliteiten en samen hebben we mooi werk geleverd. Het was niet evident. Maar we hebben mooi werk geleverd, iedereen erkende het.

Simone: Ik ben bezig aan een fotoreeks met als thema geëmigreerde vrouwen. Volgens Paul past dit volledig in “de dag van de vrouw” die jullie op 7 maart organiseren. Maar het zal een kleine tentoonstelling worden om te beginnen. Hopelijk kunnen we dat in de toekomst verder zetten.

Márcia: Paul vindt dat we heel veel interessante ideeën hebben. Ik ben ook heel dankbaar dat ik hem ontmoet heb. Hij ondersteunt ons heel hard en moedigt ons aan. Hij heeft zelf geweldige ideeën en is ook zelf muzikant. Ik denk dat we samen echt leuke dingen kunnen maken.

Simone: Voor ons is het allemaal wat nieuw. Oorspronkelijk werkten we allemaal individueel. Beetje bij beetje hebben we een groep gevormd die steeds groter wordt. We kunnen dan ook alle hulp gebruiken. We hebben interessante ideeën, maar hoe deze toepassen? Het domein van productie is nog nieuw voor ons. Door met ervaren mensen te praten worden we wel heel goed geholpen.

Wie is Immigr’arte?

Márcia: In het begin waren we met veel mensen, allemaal uit heel verschillende streken in Brazilië. Beetje bij beetje is er een vaste kern ontstaan. Ik ben de oprichtster. Simone was er ook reeds van in het begin bij als fotografe.

Simone: Vroeger werkte ik voor een Belgisch-Braziliaanse vereniging. Deze vereniging wou in de eerste plaats de Braziliaanse cultuur overdragen aan de volgende generaties. Mijn engagement verminderde steeds meer en ik ging er dan ook steeds minder naar toe. Ik denk dat deze vereniging nu zelfs niet meer bestaat. Marcia heeft mij toen, via een gemeenschappelijke vriend, uitgenodigd om haar project voor te stellen. Ik was heel enthousiast en engageerde mij dan ook. Nu heb ik niet zo veel tijd omdat ik een intensieve opleiding volg. Immigr’arte is een kleine vereniging en iedereen werkt of studeert ook daarbuiten. Er blijft dus maar weinig tijd over om ons vrijwillig te engageren. Maar toch proberen we mooie projecten op te zetten.

Márcia: Isabel Duarte is journalist en straathoekwerkster. Zij maakt zelf ecologische, artisanale producten vervaardigd met materiaal uit het Amazonewoud. Toen zij hier in Brussel toekwam, was ze een eenzame artieste, bijna verbannen tot haar atelier. Het idee is dan ontstaan om een typisch Amerikaanse ‘tupperware’ bijeenkomst te organiseren rond haar werk. We hebben bij iemand thuis een etentje georganiseerd om haar artisanale juweeltjes te bewonderen. Hierdoor is er bij veel mensen interesse gewekt. Uiteindelijk heeft ze op verschillende locaties haar werk kunnen tentoonstellen, waaronder ook in het Europees parlement. Dat willen we doen, de mogelijkheid geven aan artiesten om hun werk te tonen en een netwerk te vormen. Regina da Silva Barbosa is dokter van opleiding, maar geraakt hier niet aan de bak. Ook zij is verzot op ecologische artisanale producten en heeft heel wat goede ideeën. Laurence Coutellier en Serge Frippiat zijn onze twee Belgische vrienden en zijn er vanaf het prille begin bij. Zij helpen ons om teksten te schrijven, te vertalen naar het Nederlands en het Frans. Zij zorgen ook voor onze website. Dan heb je ook nog Eduardo Krunas, de man van Simone die de boekhouding doet.

Tenslotte heb je nog drie belangrijke personen die omwille van administratieve omstandigheden geen lid kunnen worden van Immigr’arte. Zij maken wel volwaardig deel uit van het project. Dankzij Sérgio Neto, de Portuguese fotograaf, kunnen we een brug slaan met Portugal. Andréa Costa, een Braziliaanse vriendin en een groot muziekproducente, werkt met de beste muzikanten uit Sao Paulo. Ook David Hadjes, artistiek directeur van een groot festival in Brazilie is gek van Immigr’arte. Als ervaren organisator van sociale en culturele projecten, geeft mij veel nuttige tips.

Wat is jullie droomproject?

Márcia: Ons droomproject? Ik ben al anderhalf jaar bezig met twee concepten waaraan ik nog een tijdje wil verder werken.

Ik ben al veel mensen tegengekomen die in hun land van herkomst in een orkest speelden maar daar hier niet meer in slagen. De meesten onder hen zouden de draad hier graag weer oppikken. Het is mijn droom om deze mensen bij elkaar te brengen. Bestaande orkesten programmeren is immers heel duur. Waarom zouden we het dus zelf niet organiseren? Iedereen vond het een leuk idee dat zowel in Brazilië als in België uitvoerbaar is. Het is een praktisch idee en niet evident om iedereen samen te krijgen, maar wel een uitdaging. Bovendien is het heel interessant. Ik leer veel bij.

Een eerste idee is om een groot alternatief orkest samen te stellen en een concert te organiseren. Rekening houdende met de economische crisis, zou ik verschillende werkloze muzikanten van verschillende origine in Brussel willen bijeenbrengen. Door samen een mengelmoes van Portugese en Braziliaanse en hedendaagse en klassieke partituren te spelen, willen we de interculturele dialoog bevorderen. In november ben ik een Belgische componiste tegengekomen tijdens een ronde tafel gesprek in de Bozar. We staan dus ook zeker open voor een fusie met Belgische composities.

In deze tijden van crisis vind ik dat de artiesten naar buiten moeten komen en voor de mensen muziek moeten spelen. In Brazilië doen we dat vaak; buiten op pleintjes, parken of voetbalvelden. Mensen hoeven dus echt niet naar de Bozar te gaan. Waarom geen concert hier programmeren op de Parvis? Het project biedt zoveel mogelijkheden. We hebben daarom besloten het UI (united illimited) te noemen.

Het gaat over de confrontatie van mensen in precaire situaties die geen geld hebben om naar de Bozar te gaan. Deze mensen hebben niet altijd hulp nodig, maar wel populaire muziek. Zo spelen we in Brazilië populaire deuntjes van volkse artiesten, maar dit in orkestrale formaties voor het volk. Het is een project dat ik echt in mijn hart draag, vooral wanneer je nu in de winter al die mensen buiten op straat ziet leven.

Simone: In Sao Paulo is er een groot park waar elke zondagochtend om tien uur een orkest een gratis spektakel geeft. Het is echt van een hoog niveau en toegankelijk voor iedereen. Het brengt een massa mensen samen die normaal geen geld hebben om naar een evenwaardig concert te gaan. Muziek doet iedereen dromen. De grote muziek moet dus het grote publiek bereiken. Maar ja, daar hebben we wel meer zon dan hier, dus misschien is het moeilijk om dit concept in te beelden?

Márcia: Ik hoop dat het ons gaat lukken! Paul stelde ons enigszins gerust. Ik droom er nu al van. Een groot festival met als afsluiter het orkest. De dag dat ik deze twee projecten zal gerealiseerd hebben...enerzijds een sociaal project, met straatmuzikanten en anderzijds een artistiek project, met professionele muzikanten voor de mensen in de straat.

Jullie zijn nu lid van de gemeenschapsraad. Wat zijn jullie verwachting van dit lidmaatschap?

Márcia: Ik hou echt van De Pianofabriek! Alleen al de ruimte, er hangt iets heel speciaal. Via dit netwerk hopen we mogelijkheden te vinden om onze ideeën te realiseren. Het in gang zetten van projecten en op deze manier ervoor zorgen dat de Brazilianen ook hun weg vinden naar De Pianofabriek.

Simone: Dit is heel belangrijk want de meerderheid van de Brazilianen in Brussel wonen in Sint-Gillis. Maar iedereen woont wel apart, elk in hun eigen gemeenschap. Er zijn mensen die hier al jaren zijn, die zelfs niet eens een klein beetje Frans kunnen spreken. Dankzij de locatie van De Pianofabriek kunnen we onze gemeenschap op de been brengen. Voor ons is het verschrikkelijk als mensen niet uit hun gemeenschap geraken. Als je kiest voor een ander land is het toch normaal dat je jouw buren leert kennen?

Márcia: We hebben in De Pianofabriek al een hele boel dingen op heel korte tijd gerealiseerd. Sinds het concert van Márcia Maria en de projectie van de documentaire van Suzanne ‘Brésiliens comme moi’, die de pijnlijke waarheid toont van de ‘illegale’ Brazilianen, zijn er hier veel Brazilianen geweest, met of zonder papieren. Er zijn zelfs mensen van de ambassade over de vloer geweest. Het is ons dus al een beetje gelukt om mensen van verschillende afkomsten te mengen. In het begin waren er sommige mensen zonder papieren angstig om naar hier te komen. Ik heb ze uiteindelijk kunnen geruststellen en overtuigen om de stap te zetten. Zo durfde iemand niet deel te nemen omdat hij dacht dat hij niet over de geschikte kleding beschikte. Hij vroeg mij of ik hem een maatpak kon lenen. Ze zijn uiteindelijk toch gekomen en ze hebben er enorm van genoten.

meer info: www.myspace.com/immigrarteasbl & www.pianofabriek.be

Lees meer / 0 comment(s)

Armoede en de kunst van het overleven

Polymnia is naast één van de negen muzen en begeleidsters van Apollo ook een Brusselse vzw die een kwarteeuw geleden werd opgericht met als doel alternatieve wandelingen doorheen de stad te organiseren. Met opgeleide gidsen bieden ze thematische stadswandelingen aan doorheen historische feiten en bezienswaardigheden, culinaire aangelegenheden en Brusselse anekdotes. Naast de homo-, de chocolade-, de mulitculturele en vele andere wandelingen, kan je bij Polymnia terecht voor de daklozenwandeling ‘Armoede en de kunst van het overleven’.

De wandeling start aan het centraal station en leidt onder meer langs de kloosterdouches voor daklozen, langs de opvanghuizen en langs de plaatsen voor voedselbedeling, en eindigt in een opvangcentrum aan de vlooienmarkt. Voornamelijk scholen, culturele groepen, welgestelde serviceclubs, opleidingscentra voor sociale werkers en groepen van de Europese Commissie doen regelmatig beroep op de daklozenwandeling. Polymnia heeft hiervoor het vertrouwen gewonnen van vier Brusselse daklozen en hen een drie maand durende opleiding tot alternatieve stadsgids aangeboden.
‘Armoede en de kunst van het overleven’ is ontstaan op vraag van toeristen en heeft gaandeweg een educatieve finaliteit gekregen.
'Toeristen stelden me (Sonja De Smedt, oprichtster Polymnia) steeds meer vragen over al die daklozen op straat: “Waar eten ze, waar slapen ze, hoe doen ze dat met persoonlijke hygiëne? Ik kende de antwoorden niet. Dus ging ik ze zoeken bij de daklozen zelf, eigenlijk al met het idee dat zij de gidsen moesten worden van een daklozenwandeling.'
Vanuit een kritiek op de armoede in onze luxemaatschappij wil de wandeling mensen leren hoe klein de stap is van een regulier leven naar dakloosheid.

‘ Daklozen geven ons een inkijk in hun leven. De problematiek van de marginalen op straat wordt behandeld. Ook zaken die verzwegen worden om de overlevingscultuur in stand te houden worden aangehaald en clichés over daklozen worden verbroken. Hoe en waarom kwamen ze in zo'n toestand terecht? De wandeling wordt gegidst door een gids die de historische omkadering behandelt en linken legt met vroeger en nu. Hij vormt een tandem met een dakloze als co-gids die vertelt over zijn leven op straat. We lopen langs sociale restaurants, dienstencentra en opvanghuizen.’

Op de kritiek dat men, door het opzetten van dergelijke wandelingen, van daklozen een toeristische attractie maakt valt Polymnia veelal terug op de deontologie van het gidsen, m.n. de respectvolle manier waarop de wandelingen gebeuren, de optie om de wandeling af te breken als het te gortig wordt (wat regelmatig bleek te gebeuren) en op de positieve consequenties voor de vier daklozengidsen. Een fundamentele verantwoording van haar aanbod blijft uit.
Zonder te twijfelen aan de goedbedoelde intenties bij het opzetten van dit merkwaardig aanbod, wil ik toch wijzen op enkele bedenkingen die de daklozenwandeling oproept. Deze bedenkingen zijn ook van toepassing op de andere sociale wandelingen zoals de multiculturele wandeling waar we de kans krijgen om ‘de cultuur van onze Marokkaanse, Turkse of zwarte medeburger’ beter te leren kennen.

Men kan bij Polymnia terecht voor een heel breed aanbod aan toeristische wandelingen. De keuze voor een daklozenwandeling wordt hopelijk ingegeven vanuit andere intenties dan de keuze voor een chocoladewandeling. In het beste geval maakt men de keuze vanuit een vorm van sociale bezorgdheid en/of vanuit de intentie om groepen te sensibiliseren rond de armoedeproblematiek. Het spijtige hieraan is dat men de daklozen eens te meer benaderd vanuit hun eigen individueel falen en hierdoor hun maatschappelijke kwetsbaarheid versterkt. De kunst van het overleven wordt herleid tot de kunst om beroep te doen op sociale voorzieningen. Het beeld van de hulpbehoevende marginaal wordt op deze manier niet enkel bij de toeristen versterkt. Ook de mensen die beroep doen op sociale restaurants, dienstencentra en opvanghuizen worden hier telkens weer mee geconfronteerd wanneer een groep toeristen (hopelijk zonder fototoestel) hun hulpvraag onderbreekt.
De rondleidingen worden op privé-initiatief opgezet. Zonder uitgesproken reflectie of visie op de sociale interventies binnen het cultureel aanbod kunnen deze goedbedoelde rondleidingen ongewenste contraproductieve gevolgen met zich meebrengen. De daklozenwandeling instrumentaliseert in dit licht de gemarginaliseerde bevolkingslaag in functie van voornoemde sensibilisering. Buiten de vier dakloze gidsen heeft niemand die in armoede leeft of dakloos is baat bij een dergelijk aanbod. Integendeel, doordat het beeld van de hulpbehoevende marginaal bij de brede bevolking wordt versterkt, kan dit aanbod een voedingsbodem zijn voor een sociaal en politiek beleid die de segregatie van daklozen impliciet in de hand werkt.

Waarom geen interventie bedenken die mensen in armoede vanuit hun eigen krachten, als mens benadert, een interventie die daklozen en rijken in Brussel samenbrengt en versterkende gevolgen heeft voor beide groepen? We kunnen onze verbeelding nog verder laten werken en een toeristische wandeling bedenken doorheen verschillende instituties die armoede in de hand werken. Als ik de keuze zou hebben zou ik liever dan de daklozen zelf, de mensen die de macht hebben om het armoedeprobleem te voorkomen als aapjes in een kooi willen bewonderen.

Meer info: www.polymnia.be

Lees meer / 0 comment(s)

Het beruchte lapje stof doet weer menig hoofd op hol slaan

Het beruchte lapje stof doet weer menig hoofd op hol slaan. Men zou kunnen spreken van een tweede golf in het Vlaams hoofddoekendebat. Tijdens de eerste golf werd er in Vlaanderen, enkele protestmarsen in Antwerpen en Brussel alsook lezersbrieven in diverse kranten ten spijt, niet of slechts in zeer geringe mate naar de stem van moslima’s zelf geluisterd, en werd er grotendeels over hun (gesluierde) hoofden heen gedebatteerd. Tijdens de huidige golf heeft men, al is het in beperkte mate, de stem van de geviseerde doelgroep wél kunnen horen in de media. Boeh (actiegroep: Baas over eigen hoofd), twee moedige leerlingen van de laatste ‘actief pluralistische’ school in Antwerpen, enkele van hun ouders en een Antwerpse Imam. Een goede zaak, waardoor het debat op een eerlijker manier gevoerd zou kunnen worden. De media hebben echter voornamelijk aandacht geschonken aan de subversieve mening van de betreffende Imam. Zijn oproep om volgend schooljaar te protesteren tegen een discriminerende maatregel werd gelezen als een oproep om te verzaken aan de schoolplicht. Wat kan je ook anders verwachten van een Imam?
IMG_0034.jpg

Het hoofddoekenverbod verspreid zich over verschillende lagen van het openbaar leven. Er is een structureel verbod in alle openbare overheidsdiensten en in nagenoeg alle divers samengestelde scholen. Hoe de overheid in dit licht haar voorbeeldfunctie wil waarmaken in functie van evenredige participatie blijft bij dezen een groot raadsel.

In de onderhandelingsnota Kirs Peeters van 18 juni kunnen we immers lezen hoe onze formateur met de nieuwe regering een masterplan wil doorvoeren voor de evenredige deelname van kansengroepen – waartoe etnisch-culturele minderheden behoren – aan het maatschappelijk leven, het onderwijs en de arbeidsmarkt. Ze wilt ook een ‘zero-tolerancebeleid’ voeren tegen discriminatie. Een broodnodige zaak, zo blijkt immers uit een enquête gehouden over de tolerantie van de Belgische bevolking tegenover etnische minderheden in het kader van het federaal plan aangaande racismebestrijding. Om maar een feit op te noemen: uit dit onderzoek blijkt dat 21% van de Belgen geen allochtoon zou aanvaarden als collega op het werk, 23% niet als inwoner van hun gemeente, 30% niet als buur, 31% niet als vriend, 47% niet als lid van hun huishouden. We zullen niet verder ingaan op deze demotiverende cijfers, maar men kan er niet om heen. Belgen en, vermoedelijk in grotere mate, Vlamingen zitten met een superioriteitscomplex. Dit is niets nieuws, het zit diep ingebakken in onze Westerse ‘beschaving’, die menig witte ridders zo hoog in het vaandel dragen.

Wanneer de overheid zelf discriminerende maatregelen legitimeert, hoe kan deze dan verwachten dat mensen in hun privé, openbaar en professioneel leven begrip kunnen opbrengen voor mensen met andere kledingsgewoonten, met een andere huidskleur, met een ander geloof? Hoe wil de regering, rekening houdend met haar voorbeeldfunctie, iedereen gelijke kansen geven op het domein van onderwijs, tewerkstelling, huisvesting en gezondheidszorg als het maatregelen goedkeurt die bepaalde bevolkingsgroepen op basis van hun geloofsuitingen uitsluiten? De hypocrisie overwint de welwillendheid van de meesten mensen om op een respectvolle manier samen te leven. Het hoofddoekverbod zou volgens deze minderheid helemaal geen discriminatoire maatregel zijn, wel een maatregel die opkomt voor de gelijkwaardigheid van de vrouw, een emanciperende maatregelen die alle deuren naar werk, geluk en succes zou openstellen. Men kan zich, rekening houdend met de recente armoede-cijfers, de vraag stellen of de afkomst en overtuiging van de betreffende vrouwen en alles wat hier binnen onze ‘liberale samenleving’ mee geconnoteerd wordt (minderwaardige cultuur, onderdrukking in de vorm van huiselijk geweld, verplichte klederdracht, gedwongen huwelijken, genitale verminkingen, verstotingen, terrorisme…) geen grotere belemmering op de arbeidsmark betekenen dan dat lapje stof ? Of versta ik het verkeerd en is de seksuele uitstraling van de vrouw een niet mis te verstane troef op de arbeidsmarkt van onze ‘Vlaamse natie’?

Moslima’s worden een kledingsvoorschrift opgelegd die hun ‘seksuele uitstraling’ op school zou moeten bevorderen, hun mannen worden systematisch gedemoniseerd als fundamentalistische macho’s. Dit discours veroorzaakt nu net moorddadige identiteiten, een door antropologen blijkbaar vaak oneigenlijk gebruikt concept. Een persoon bouwt haar identiteit immers op doorheen de ogen van de andere. Moslima’s vormen hun identiteit grosso modo doorheen twee verschillende blikken. Een paar bekijkt hen vanuit hun religieuze gemeenschap, een ander vanuit de Westerse, Vlaamse samenleving. Beide blikken doen onrecht aan hun meervoudige identiteit. De overheid zou in dit licht haar voorbeeldfunctie moeten opnemen en zich boven een segregerend discours moeten plaatsen. We moeten met andere woorden leren de hoofddoek te aanvaarden als een middel waarmee moslima’s zich enerzijds kunnen vrijwaren van kritische aanschouwingen binnen hun eigen gemeenschap en anderzijds als een middel waarmee zij toenadering kunnen zoeken tot de bredere samenleving.Dit lijkt mij paradoxaal genoeg de beste optie om op termijn de actuele religieuze opleving tegen te gaan. Een hoofddoekverbod herleidt hen immers tot dat ene fel bestrede aspect van hun identiteit waardoor deze moorddadig gemaakt worden.

Heel deze discussie decontextualiseert bovendien andere belangrijkere maatschappelijk thema’s, zoals de posities van minderheden in het onderwijs en op de arbeidsmarkt. Het ontdoet ons met andere woorden van onze verantwoordelijkheid om structurele maatregelen te nemen die deze positie zouden kunnen verbeteren. Het responsabiliseert en onderdrukt een reeds onderdrukte minderheid onder het mom van emancipatie. Indien men minder naar het uiterlijk van een vrouw zou kijken en meer zou luisteren naar hun stem , zou men kunnen horen hoe zij als moslima’s, met of zonder hoofddoek, hun eigen emancipatiestrijd voeren en vooral respect en vrijheid vragen voor deze strijd.

Een andere, minder artificiële inhoud geven aan interculturele dialoog, zou ons uiteindelijk kunnen brengen naar echte gedeelde universeel waarden en visie op onze toekomstige samenleving. Er zijn in dat opzicht belangrijkere vragen die prioritair zouden mogen worden behandeld!

Lees meer / 0 comment(s)

Quartier Midi: Creatieve destructie in Brusselse Zuidwijk

Brussel wordt niet alleen opgebouwd, maar ook afgebroken. Terwijl allerhande ontwikkelingsplannen het imago van Brussel als hoofdstad van concurrentieel Europa moeten verstevigen, wordt de Zuidwijk op creatieve manier te gronde gericht.

Plan versus realiteit

Er gaat vandaag veel aandacht naar het Plan voor de Internationale Ontwikkeling van Brussel (PIO), opgesteld door Price Waterhouse Cooper in opdracht van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Volgens dit plan moeten tien strategische en luxueuze ontwikkelingsprojecten van Brussel het verhoopte epicentrum van de internationale business maken. Dit renovatieplan is echter niet het eerste symptoom van neoliberale stedelijke ontwikkeling in Brussel.

De Zuidwijk wordt reeds sinds eind jaren tachtig bedreigd door een revitaliseringsplan waarbij het aantrekken van internationaal kapitaal primeert op het sociale welzijn van de buurtbewoners. In deze periode werd het plan om de TGV in het Zuidstation te laten toekomen immers geconcretiseerd. Charles Picqué, burgemeester van Sint-Gillis, zag in deze internationalisering de kans om van de Zuidwijk een ‘klein Manhattan’ te maken. Dit impliceerde dat hij ruimte wilde vrijmaken voor de bouw van kantoorcomplexen voor de privésector. Met de belastingen die de gemeente op deze kantoren zou kunnen heffen, wilde hij dan de gemeentekas spijzen. Armoede definieert Picqué dan ook als een gebrek aan fiscale inkomsten door een tekort aan private ondernemingen in de gemeente.

De komst van de TGV en de bouw van de kantoorcomplexen hadden verschillende gevolgen voor de buurtbewoners, waarvan speculatie van de vastgoedsector, onteigening en sociale verdringing de meest pertinente zijn.

Vlak na de eerste TGV-geruchten, kochten een aantal vastgoedmakelaars, verenigd in het vastgoedconglomeraat Espace Midi, verschillende gebouwen op in de tot dan toe verloederde maar levendige en volkse Zuidwijk. In totaal kochten zij een 70-tal gebouwen in Sint-Gillis op. Zij dreven de vastgoedprijzen op astronomische wijze de hoogte in, waardoor de weinig koopkrachtige en voornamelijk kansarme buurtbewoners uit Sint-Gillis werden verdrongen. Uit cijfers blijkt dat er tussen 1991 en 1997 steeds meer migranten en gezinnen met een laag inkomen de Zuidwijk verlieten. "Attendu que la gare du Midi ne peut plus être le terminus des migrants pauvres en quête de terre promise", stelde een onteigeningsbevel van december 2007.

Deze sociale verdringing was niet alleen het gevolg van de speculatiepolitiek van de immosector die een zo hoog mogelijke ‘return on investment’ wilde, ook het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de gemeente van Sint-Gillis droegen hier gewillig hun steentje toe bij. Om kantoorcomplexen neer te poten moesten er immers vier wooneilanden ontruimd worden. Sinds 1992 werden er niet minder dan vijf onteigeningsplannen opgesteld om de vier wooneilanden rond het Zuidstation in bureaus om te zetten. In totaal werden er 175 woningen en 170 percelen in de Zuidwijk met onteigening bedreigd. Om deze onteigeningen in goede banen te leiden werd de NV Brussel-Zuid, een publiek-private onderneming, in het leven geroepen. Deze vennootschap werd initieel opgericht om de speculatie van grote en kleine vastgoedmakelaars tegen te gaan. Uiteindelijk groeide de NV zélf uit tot een ‘speculatiebedrijf’ dat woningen aan spotprijsjes opkoopt om ze daarna met gigantische winstmarges aan de privésector door te verkopen, die hier dan de gewenste kantoorcomplexen kan neerzetten. In theorie, want in de praktijk blijven de woningen die met spoed werden ontruimd nog jaren leegstaan. Crisis in de vastgoedsector, heet dat dan. U begrijpt nu ook waarom het zo moeilijk is om in Sint-Gillis een gemeentelijk besluit voor de belasting op leegstaande panden op te leggen. Het is namelijk de gemeente zelf die grotendeels verantwoordelijk is voor die leegstand.

Onteigening voor algemeen belang

Het Gewest maakte bij de onteigeningspolitiek juridisch gebruik van de Onteigeningswet uit 1962 die stelt dat bewoners onteigend kunnen worden in het kader van infrastructuurwerken die ‘hoogdringend’ zijn en het ‘algemeen belang’ ten goede komen. Initieel moest dit de aanleg van autosnelwegen en treinsporen in de bebouwde ruimte mogelijk maken. De voorbije vijftien jaar werden in de Zuidwijk de argumenten van ‘algemeen belang’ en ‘hoogdringendheid’ echter gebruikt om mondaine bouwprojecten te faciliteren, wat een totale pervertering en commercialisering van het oorspronkelijke idee inhoudt. Sommige huizen die al tien jaar geleden met ‘extrème urgence’ werden ontruimd, staan nog steeds leeg.

De gemeente en het Gewest voerden een totaal wanbeleid. In sommige gevallen werden de huurders en eigenaars zelfs niet op de hoogte gebracht van de onteigeningsplannen. De bewoners die het onteigeningsbevel aanvochten en weigerden hun huis te verkopen, leven al meer dan tien jaar in een angstpsychose, want wanneer zullen de bulldozers nu daadwerkelijk aan de deur staan? Hun halsstarrigheid wordt uiteraard niet beloond. Al meer dan tien jaar leven zij in een continue stofwolk waarin ze dagelijks worden wakker geschud door het geluid van drilboren. Niet zelden wordt hun huis beschadigd door de aangrenzende werken. Het is de eigenaars echter bij wet verboden om hun huis te renoveren, waardoor de waarde van hun huis dagelijks verder daalt.

Bovendien hebben de werken tot een totale degradatie van het sociale weefsel in Sint Gillis geleid. Buurtwinkels en andere kleine middenstanders vertrokken, waardoor de wijk iets wegheeft van een achttiende-eeuws spookdorp nadat het getroffen werd door de goudkoorts. Buurtbewoners worden op elke mogelijke manier quasi gedwongen om hun huis aan een spotprijsje te verkopen, want zoals de directeur van de NV Brussel-Zuid, Jacques Van Grimbergen, het treffend stelde: "Het is evident dat de NV Brussel-Zuid niet Sinterklaas is, wij zijn er niet om geld uit te delen". Zelfs wanneer de buurtbewoners zich door het complexe administratieve en juridische kluwen weten te wringen en zich bewust zijn van hun sociale rechten, blijven ze meestal met lege handen achter. En toch is de burgemeester van ‘le nouveau pôle business’, Charles Picqué, apetrots dat het merendeel van de onteigeningen in onderlinge overeenstemming met de eigenaars plaatsvond. Een mens zou voor minder zijn biezen pakken.

Omdat we tenslotte toch als socialisten verkozen zijn

Na een aantal jaren van inertie zetten zowel de overheid als het Brusselse middenveld een aantal relevante constructies en projecten op touw om de sociale wantoestanden in de Zuidwijk aan te pakken. "Ruimschoots te laat, want het kwaad was al geschied", stelt Hilde Geens van de Brusselse Raad voor het Leefmilieu (BRAL).

De sociale dienstverlening ten aanzien van de onteigende buurtbewoners behoort tot de missie van de NV Brussel-Zuid, maar werd vanaf het begin uitbesteed aan ‘Sociale Antenne van de Zuidwijk’, een structuur opgezet door vzw CAFA. Zij bieden een algemene sociale dienstverlening waar alle buurtbewoners, niet enkel zij die getroffen zijn door het stadsontwikkelingsproject, terecht kunnen voor hulp met huisvestingsproblemen. Zij stellen bovendien de ondermaatse vergoedingen voor de gedwongen verhuizingen, zoals vastgelegd door de NV Brussel-Zuid, op geen enkele manier in vraag. Niet moeilijk te begrijpen, aangezien zij voor hun werking volledig afhankelijk zijn van de NV Brussel-Zuid.

Aangezien de NV, "door systematische onderfinanciering door het Gewest" volgens Charles Picqué, op de rand van het faillissement staat, blijft de beloofde sociale dienstverlening voor de buurtbewoners uit. Volgens critici is de NV Brussel-Zuid dan ook structureel gebaseerd op een belangenconflict: als overheidsbedrijf moet zij zich ten volle engageren om de morele en fysieke schade die de buurtbewoners werd berokkend te vereffen, maar als naamloze vennootschap moet zij zich houden aan de regels van de ‘vrije’ markt en aan het principe van winstmaximalisatie.

Het is duidelijk dat de bewoners van de Zuidwijk op weinig overheidshulp moeten rekenen. Integendeel, het zijn de gemeentelijke en gewestelijke overheden zelf die in grote mate verantwoordelijk zijn voor het wanbeleid in de Midi.

When the personal becomes political

Weinig bewoners hebben zich de voorbije vijftien jaar kunnen of durven verzetten tegen de wil van de overheid en haar juridisch onderbouwde bevelen. Tot het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in januari 2005 de NV Brussel-Zuid de toelating verleende om alweer een woonblok in de Zuidwijk te vernietigen zonder dat er een alternatief huisvestingsplan werd opgesteld. De getroffen bevolking werd zich bewust van de inhumane consequenties van een dergelijk beleid en schoot wakker uit de door de markt veronderstelde apathie.

De bewoners ondervonden aan den lijve hoe hun sociale rechten met de voeten werden getreden. Ondersteund door verenigingen als het ATD Quart-Monde, BRAL, Rassemblement pour le Droit à l'Habitat en de Huurdersbond werden de eerste buurtvergaderingen opgezet voor de huurders, de eigenaars en de middenstand. Een eerste concrete maatregel van het comité was om een open brief te versturen naar de Brusselse regering met drie eisen: 1) het behouden van de woningen tot wanneer er concrete alternatieve bouwplannen zijn gemaakt, 2) het waarborgen van de sociale rechten van de inwoners door een degelijke sociale begeleiding en dito vergoeding, en 3) het opzetten van een permanente overlegcommissie.

Hoewel de bewoners geen antwoord kregen op de bewuste brief werd het stadsontwikkelingsproject onderwerp van politiek debat in de gemeenteraad van Sint-Gillis dankzij de interventies van twee geëngageerde gemeenteraadsleden. Om de discussie kracht bij te zetten werden er door de buurtbewoners kritische sensibiliseringscampagnes opgezet. Heel de wijk werd tijdelijk versierd met cynische affiches van Emmanuel Tête. Tijdelijk, want niet iedereen wou meestappen in deze toch wel gewaagde promotieronde.

Zo werden de affiches, paradoxaal genoeg, geweerd uit de tentoonstelling A(r)ctivisme over kunst en activisme in het cultureel centrum Jacques Franck. Waarschijnlijk was de interventie niet kunstzinnig genoeg. Een angstaanjagende ‘socialistische' consensus werd voelbaar in de goegemeente van Sint-Gillis onder auspiciën van Charles Picqué. Niettemin verzamelde Gwenaël Brees, een (ex-)buurtbewoner, beelden en interviews over het verhaal van de Zuidwijk en monteerde die tot een film Dans 10 jours… ou dans 10 ans, un film harmonieux, cohérent et revitalisant. Deze film werd op verschillende plaatsen vertoond en bediscussieerd, al dan niet in het bijzijn van de politieke elite van de gemeente en het Hoofdstedelijk Gewest.

Comité Quartier-Midi

Met het wijkfeest Fête des voisins, uitzonderlijk omgevormd tot Faites des voisins, pas des bureaux, probeerden kritische buurtbewoners hun aanwezigheid en die van de middenstanders in Sint-Gillis in de verf te zetten. Het feest kon niet meer stuk. Al deze militante krachten werden gebundeld in de oprichting van het Comité Quartier-Midi. Het Comité verzamelde fondsen in de wijk om hun verzet juridisch te onderbouwen en een gespecialiseerde advocaat in dienst te nemen. Op deze manier hoopten ze het recht op een degelijke huisvesting te agenderen en te realiseren.

Onder impuls van het Comité Quartier-Midi, samen met BRAL, Comité de Défense de Saint-Gilles, IEB, Ligues des Droits de l'Homme en Rassemblement Bruxellois pour le Droit à l'Habitat, werd tot twee maal toe een overlegcommissie samengeroepen, waar ze hun klachtendossier neerlegden. Deze commissie is een gemeentelijke participatieve structuur, opgezet door de Brusselse gemeenten en afgedwongen tijdens de urbane strijd van de jaren zeventig.

De bevolking krijgt hierdoor inspraak in de besluitvorming van bestuurlijke overheden bij de bepalingen van stedenbouwkundige vergunning of bij de uitwerking van bepaalde voorschriften (bijzondere bestemmingsplannen, gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen, etc.). Maar de commissie heeft enkel een adviserende functie en wordt bovendien voorgezeten door de gemeente onder voorzitterschap van Jacques Van Grimbergen. Vechten tegen de bierkaai, heet zoiets. Het scenario in de Zuidwijk heeft nogmaals duidelijk gemaakt op welke manier de politieke en economische elites versmolten zijn in Brussel. Bovendien heeft een overvloed aan politieke instituties en een cumul van politieke posten blijkbaar geleid tot een totale depolitisering en commercialisering van een sociaal probleem.

Toch behaalde het Comité Quartier-Midi enkele concrete overwinningen. Zo ondersteunde het Comité de Zuidwijkbewoners in hun zoektocht naar een nieuw en betaalbaar huis. Ze werden zich op die manier bewust van de juridische mogelijkheden om een onteigening aan te vechten. Door de talrijke aanklachten schaarde een vrederechter zich achter de eisen van een buurbewoner en kende deze bovendien een heuse morele schadevergoeding toe. Dit was een belangrijk precedent om de uitkoopsommen aanzienlijk te doen stijgen. Hiernaast werden de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de onteigeningsvergoedingen ook versoepeld.

Dit bewijst nogmaals dat niet iedereen indommelt onder de hypnose van onze neoliberale hegemonie. Dankzij de strijd van het Comité Quartier-Midi hebben de inwoners ingezien dat ze allemaal getroffen werden door dezelfde machinerie en dat ze samen hun persoonlijk verhaal hebben kunnen ombuigen tot politiek verzet.

Joachim Ben Yakoub & Siggie Vertommen (verschenen in Tiens Tiens 18)

Annex:

Charles Picqué

Charles Picqué is een Brusselse politicus van PS-signatuur. Hij begon zijn politieke carrière als schepen voor stedenbouw in Sint-Gillis in 1983. In 1985 werd hij benoemd tot burgemeester van Sint-Gillis, een ambt dat hij tot op vandaag bekleedt. In 1989 werd hij ook Minister-Voorzitter van de nieuw opgerichte Brusselse Hoofdstedelijk Regering, belast met Ruimtelijke Ordening, Plaatselijke Besturen, Tewerkstelling en Stadsvernieuwing. Vandaag vervult hij opnieuw die functie. Zijn werk aan het hoofd van Sint-Gillis en van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt gekenmerkt door sterke impulsen aan de stadsvernieuwing, vooral in de achtergestelde wijken en gemeenten. Sinds 2007 heeft Charles Picqué een nieuw megalomaan initiatief op touw gezet, namelijk het Plan voor de Internationale Ontwikkeling van Brussel (PIO) waarbij tien grootschalige ontwikkelingsprojecten de rol van Brussel als Europese grootstad met internationale allures moeten versterken.

Jacques Van Grimbergen

Jacques Van Grimbergen begon zijn carrière als kabinetschef van Charles Picqué. Naast schepen in Bierbeek (SP.A) is hij ook directeur-generaal van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. In 1992 plaatst Charles Picqué hem aan het hoofd van de NV Brussel-Zuid, een ‘overheidsbedrijf’ dat het ‘bureau-economieplan’ van Charles Picqué moet uitvoeren. Hij staat ook aan het hoofd van de Overlegcommissie, het overlegorgaan tussen de gemeente, het gewest, de buurtbewoners en de vastgoedmakelaars.

NV Brussel-Zuid

De NV Brussel-Zuid is een overheidsbedrijf dat in 1995 door Charles Picqué werd opgericht om de speculatie in de Zuidwijk tegen te gaan en publiek-private immobiliënprojecten te promoten. Daarnaast is de NV Brussel-Zuid ook bevoegd om de onteigeningsplannen van de gemeenten en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest uit te voeren en de sociale bijstand van de bewoners in goede banen te leiden. De NV wordt geleid door Jacques Van Grimbergen. De NV Brussel-Zuid is een ‘entreprise sociale du marché’ die bijgevolg stoelt op samenwerkingsverbanden tussen de private en de publieke sector. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is de voornaamste aandeelhouder van de NV Brussel-Zuid, alsook Dexia, NMBS, STIB, SRIB. De financiering van deze onderneming is afhankelijk van de voortgang van het project en dus van de fluctuaties op de immobiliënmarkt.

Espace Midi

Dit is de bekendste ‘société immobilière’ van de Zuidwijk die hier sinds de eerste geruchten van de komst van de TGV actief is. De Espace Midi bezit heel wat huizen en terreinen in de Zuidwijk. De belangrijkste Brusselse vastgoedkantoren zoals Betonimmo (Besix groep), Van Rymenant (Soficom groep), Louis De Waele (Immobel-CIB groep) en CFE maken deel uit van dit vastgoedconglomeraat. De NV Brussel-Zuid werkt in het kader van het revitaliseringsproject in de Midi (kantoorcomplexen in plaats van woningen) quasi uitsluitend samen met leden van de Espace Midi, waardoor deze laatste een soort van monopolie op de vastgoedmarkt in het Zuid heeft verworven.

Met dank aan Hilde Geens van BRAL en Alexis Dabin van Quartier Midi

Links: www.quartier-midi.be, www.bralvzw.be, www.demainbruxelles.be

Lectuur: EUGENE B., L'international sera le genre humain: Une expérience de planificacion neoliberal au quartier Midi (Bruxelles), Agone, 38-39, 2008, pp. 177-202 en BREËS G., Bruxelles-Midi: l'urbanisme du sacrifice et des bouts de ficelles, 2009

Film: Dans 10 jours ou dans 10 ans van Gwenaël Breës voor Quartier Midi (2006-2008), op http://film.quartier-midi.be

Lees meer / 0 comment(s)

Interview met Lucas Catherine

Op dinsdag 14 oktober was Lucas Catherine in het kader van de interculturele lezingenreeks 'beeldbrekers'van het Masereelfonds te gast in de Pianofabriek te Sint-Gillis, Brussel. We maakten van de gelegenheid gebruik om deze getalenteerde veelschrijver enkele vragen voor te leggen. Het werd een boeiend gesprek.

We kunnen er bijna niet omheen: de hoofddoekenkwestie. De hoofddoek maakt al een tijdje voorwerp uit van een maatschappelijke, sterk gemediatiseerde discussie. U nam herhaaldelijk publiek stelling in tegen een verbod. Van waar komt al die heisa om wat in essentie toch maar een lapje stof is? Welke maatschappelijke impact heeft deze discussie volgens u?

LUCAS CATHERINE: "Het hoofddoekendebat is een symbolische discussie. Veel mensen die hun mening daarover kwijt spelen in de media hebben weinig contact met mensen die al dan niet een hoofddoek dragen. Dit is ook een algemeen probleem bij mensen die zich de laatste tijd uitspreken over de islam. In plaats van een paar boeken te lezen zouden ze zich beter een kennissenkring van minstens tien moslimvrouwen opbouwen zodat ze weten waarover het gaat."

"In principe heb ik ook altijd liever gehad dat een vrouw geen hoofddoek draagt. Ik ben van dit standpunt ook niet afgestapt. Maar maatschappelijk kan je daar om twee redenen absoluut geen verbod opleggen. Ten eerste zien we dat de hoofddoek niet zomaar een symbool is van extreme religiositeit, noch van sympathie voor de een of andere extreme vorm van politieke islam. Je ziet wel dat er een heel groot cultureel aspect in zit. In de periode van de morisco’s, dat zijn de moslims die in Andalusië woonde toen er geen moslimgezag meer was, speelde de hoofddoek ook een belangrijke symbolische rol. Men wou die ook weg, maar men is daar niet in geslaagd. Het meest extreme voorbeeld kan men terugvinden in het feit dat men de laatste moslims op boten gezet heeft in 1610, en dat er dertig jaar later terug een hoofddoekverbod werd ingesteld in Sevilla. Tot in de jaren 1950 liepen de vrouwen in Vejer de la Frontera nog steeds rond - niet met een hoofddoek, maar met een zwarte gezichtssluier en verder geheel in het zwart gekleed zoals nu in Iran. Je moet weten dat daar dus al vijf honderd jaar geen moslim meer waren, Vejer de la Frontera is christelijk geworden in het begin van de vijftiende eeuw. In 1950 waren er geen moslims meer, maar de bevolking droeg nog wel de hoofddoek. Om maar te zeggen dat daar culturele aspecten in zitten die volledig genegeerd worden. Het is dus niet enkel religieus het is ook een traditie in de Marokaanse cultuur. Ten tweede zijn er ook identiteitsaspecten verbonden aan de hoofddoek, zoals er ook identiteitsaspecten verbonden zijn aan het dragen van een jeans of zoals in mijn generatie aan het dragen van een Palestijnse hoofddoek. Aan de Marokkaanse kant - over de Turkse kant kan ik niets vertellen - is er een hele emancipatiestrijd gaande. Veel vrouwen dragen de hoofddoek om zich te affirmeren en een positieve identiteit te ontwikkelen. De discussie gaat ook vooral over jonge mensen, mensen die dat lapje stof gebruiken om een statement te doen. Je moet naar dat statement luisteren - niet naar die stof die varieert met de mode en de jaargetijde terwijl dat statement hetzelfde blijft."

"Een lap stof van 1 meter op 1 meter duidt dus vooral op wat er onder dat hoofd zit, en daar moet je dus naar kijken. Wanneer een moslimmeisje of -vrouw een hoofddoek draagt, moet je niet kijken naar die hoofddoek maar luisteren naar wat ze te vertellen heeft. Als die persoon in kwestie aberrante praat zou verkopen, moet je tegen die praat ageren en niet die lap stof aanvallen. Je kan het vergelijken met een stier de op een rode lap afgaat. Op deze manier hoeft men het niet te hebben over een reeks problemen die er wel degelijk zijn- geen problemen met de meisjes of de vrouwen, maar bijvoorbeeld het probleem met een aantal jonge Marokkaanse jongens die volledig losgeslagen zijn. Iedereen fixeert zich op die hoofddoek alsof dat het probleem is en alsof dat als al die vrouwen die hoofddoek zouden afdoen de problemen opgelost zouden zijn. Men kijkt gewoon naast het probleem. Het is een beetje zoals Brussel-Halle-Vilvoorde: iets om de mensen bezig te houden zodat men niet naar de echte problemen moet kijken."

"Als goeie vrijzinnigen zongen wij vroeger ook ‘À bas la calotte!', weg met het kalotje van de pastoor. Het zijn dezelfde reacties die je nu hebt. Men gaat de hoofddoek zien als een nieuwe variant van het kalotje, en dus als een louter religieus symbool, terwijl er zoveel aspecten verbonden zijn aan een hoofddoek. In mijn privé kring heb ik ook een voorkeur voor vrouwen die geen hoofddoek dragen. Maar als men daar een punt van maakt, kijkt men volledig naast de kwestie. Je kan je privé-voorkeur niet doordrukken. Dat verziekt de zaak! De discussie over dat doekje is zo symbolisch geworden dat niemand meer spreekt over de reële problemen , laat staan over de gevolgen van een dergelijk verbod."

"De hoofddoek is dan echt een soort schaamlapje om antimaatregelen te nemen. Het gaat niet over wat realiteit is. Bij de Marokkanen hier bijvoorbeeld, zie je dat de meisjes het veel beter doen op school dan de jongens, ondanks dat ze met zo'n hoofddoek rondlopen. Die hoofddoek helpt blijkbaar, als je naar het resultaat kijkt? Men weigert dus over concrete problemen na te denken, zodat men in oude stereotypen vervalt zoals: 'À bas la calotte'. Dat is een reactie die ik begrijp, maar dat helpt de dingen niet vooruit. Dat is gewoon uw eigen gevoel politiek als norm proberen te stellen voor de maatschappij. Probeer toch na te denken .. minstens!"

In uw publicaties lijkt u het algemeen gangbare idee ‘Islam is slecht en het westen is goed’ te willen doorbreken. Daarentegen lijkt u de kritiek te krijgen dat u net het tegenovergestelde beeld schept: het Westen wordt dan geassocieerd met onderdrukking, bloedvergieten en oorlog en de Islam met beschaving en vredelievendheid. Vindt u deze kritiek terecht?

LUCAS CATHERINE: "Wat mij vooral irriteert is dat veel mensen onzin vertellen over de Arabische beschaving of over de Islam. Als een zeer rationeel iemand stoort het mij dat men onzin gaat vertellen en die onzin bovendien gaat gebruiken om iets door te drukken. Ik heb dus absoluut geen geïdealiseerd beeld over de islam."

"Anderzijds vind ik dat wij - sorry hoor - maar het zijn wij die de rest van de wereld gekoloniseerd hebben en die zoveel miljoenen zwarte Afrikanen vermoord hebben. Het zijn de Spanjaarden en wij die zoveel Indianen vermoord hebben. De Europeanen zijn dus wel degelijk een 'bloederig volkske'. Daar kan men niet naast kijken. Als je ons vergelijkt met andere grote beschavingen zoals de Chinese of de Indische, kan je alleen vaststellen dat die veel beschaafder zijn geweest dan wij."

"Het is een beetje die mythe doorprikken van 'wij zijn de goei, en de enige goei, en wij zin altijd de goei geweest'. Ik kan niet tegen het gegeven dat men de dingen ideologiseert of in termen van goed en kwaad denkt. Het probleem is dat er zoveel onzin verteld wordt over de Arabische geschiedenis, de Arabische cultuur en de Islam. Ik vind gewoon dat ik mij dat niet kan permitteren, als iemand die nadenkt, dat je onwaarheden hebt en dat er op basis van deze onwaarheden oordelen gevormd worden. Maar dat gebeurt wel. Ik verdedig geen islam en ben zelf atheïst. In mijn kennissenkring van Arabieren, die toch redelijk groot is, zijn de meeste toch tamelijk ongelovig."

U tracht de vooroordelen en onwetendheid ten aanzien van de Arabische wereld tegen te gaan. Nu er zoveel aandacht gaat naar 'de Islam', merkt u enige vooruitgang in de feitelijke kennis van deze wereld, of is eerder het omgekeerde het geval?

LUCAS CATHERINE: "Ik vind niet echt dat er vooruitgang is. Ten eerste omdat men – zoals jij zei – over 'de Islam' spreekt. Je moet dus niet over 'de islam' spreken. Mensen construeren zo discours, Geert Van Istendael bijvoorbeeld of weet ik veel wie. Ze hebben een paar boekjes gelezen - maar in hoeverre kennen zij de reële mensen, de reële situaties waarover zij schrijven? In hoeverre weten zij hoe die mensen reageren in die situaties? Als je de Islam wil beoordelen op basis van de Koran en een paar fanatieke websites op het internet, dan krijg je daar een heel raar beeld van. Dat beeld zegt bovendien weinig of niets over de mensen die hier rondlopen."

"Er zou wel vooruitgang zijn mocht men dus meer kennis hebben over concrete mensen, over de concrete Marokkanen die hier zijn bijvoorbeeld. Ik zie op dat vlak weinig vooruitgang. We moeten niet gaan kijken hoe het zit met de Islam in Iran. Brussel is procentueel gezien de grootste moslimstad van Europa - we moeten dus beginnen met te weten wie die moslims zijn die in Brussel wonen in plaats van dat soort informatie te verspreiden dat historisch niet altijd gekaderd is. Je moet dus kijken naar concrete mensen, concrete problemen en concrete oplossingen en niet naar aanleiding van problemen in Irak bijvoorbeeld een discours beginnen over het fanatisme van de Islam. Kijk gewoon naar wat hier rondloopt aan moslims: hoe fanatiek zijn die - of hoe fanatiek zijn die niet? Men heeft de neiging om altijd ver weg te kijken, om niet naar de problemen hier te moeten kijken. Er zijn hier inderdaad problemen, je hoeft daarom niet na te gaan hoe fanatiek de Taliban zijn. Wat zijn de problemen hier en wat zijn daar de oorzaken van? Als je alleen in de Koran gaat zoeken zoals bijvoorbeeld Geert Wilders dan vind je natuurlijk niets."

"Het is een heel vicieus iets. Als je zegt dat de problemen komen vanuit de Islam dan zeg je ook dat er geen oplossingen zijn, want die mensen zijn al 1500 jaar moslim en ze zullen nog wel een paar honderd jaar moslim blijven. Kijk maar hoelang het geduurd heeft vooraleer het Katholicisme verdween. Het Katholicisme is bij vele mensen misschien uit het hoofd, maar de praktijk blijft. Als je bijvoorbeeld ziet dat het onderwijs of het ziekenhuiswezen hier nog steeds voornamelijk door de katholieke zuil beheerd wordt. Als je zegt 'de reden is de Islam', kan je even goed zeggen 'er is geen oplossing'."

De maatschappelijke discussie over interculturaliteit raakt snel verhit. Er vallen termen zoals 'anti-semitisme', 'facisme', 'nazisme', 'islamofobie', 'stalinisme', 'racisme', 'islamogauchisme'. Wordt het debat op de juiste manier gevoerd?

LUCAS CATHERINE: "Dat zijn scheldwoorden, he. Ik bedoel: 'stalinisme!' Ik heb 21 boeken geschreven, zoek daar maar eens iets stalinistisch in. Dat is gewoon schelden, dat is niet op de argumentatie ingaan. Een ander voorbeeld van zo een heel gemakkelijke redenering: je hebt nu inderdaad een fractie - een terroristische islamitische beweging: men gaat daar meteen het etiket 'fascisme' op kleven. Wat geeft dat als verheldering over dat verschijnsel? Niets! Je kan evengoed zeggen 'het zijn slechteriken!'."

"Al die termen willen dus zeggen: ' het is slecht, ik ben niet akkoord!' Verduidelijken doet dat niet, dat is gewoon schelden. Men gaat op deze manier ook de feitelijke discussie uit de weg. De discussie wordt dus op een laag niveau gevoerd, niet op argumenten maar op de persoon, op gevoelsmatigheden, op dat wat mensen stoort. Daar is niets wetenschappelijk of concreet aan."

"Er zijn zo nog modebewegingen in Europa. Die hoofddoek-discussie, dat is uit Frankrijk overgekomen. Maar in Frankrijk hebben we wel een heel andere situatie dan bij ons - men zit daar echt met een lekenstaat. Ik weet waarover ik spreek: mijn kinderen hebben in het Franse systeem school gevolgd. Godsdienst bestaat daar niet in het onderwijs. Als je godsdienst wilt volgen moet je dat doen zoals je bijvoorbeeld een cursus dactylografie wil gaan volgen. Je hebt daar dus een andere manier van redeneren die wij gewoon overnemen als we ook stellen dat bepaalde symbolen wegmoeten uit het openbaar leven. Maar hier hebben we eigenlijk niet zo'n grote scheiding van kerk en staat. Kijk maar naar het onderwijs of naar hoe je geboren wordt in het ziekenhuis. Dit gebeurt meestal onder een kruisbeeld, en dan ga ook nog eens dood onder dat kruisbeeld. Als je dat soort dingen door elkaar begint te mengen dan voer je de discussie niet ten gronde."

Het doet ons allemaal wat denken aan wat u in uw laatste boek 'Van Morendoders tot Botsende Beschaving' schrijft als u het hebt over 'de spiegel van Pirenne'.

LUCAS CATHERINE: "Ja, men zegt permanent: 'zij zijn zo en wij zijn anders, wij zijn beter'. Ik heb het niet uitgevonden he, het is Pirenne. Hij was een heel interessant historicus, die trouwens werd weggeduwd omdat hij belgicist was. En belgicist dat mag je niet zijn, zoals je een hoop dingen niet mag zijn."

"Dat is een van de zaken die aan de basis ligt waarom men zo op de Islam reageert. We zijn eigenlijk een veel minder tolerante maatschappij dan dat we zelf denken. We zijn heel monolithisch denkend. Als je bepaalde opvattingen hebt val je er direct buiten. Neem nu de bankcrisis die bezig is: als je het woord 'Marx' nu laat vallen, dan ben je direct een communist en wordt je gemarginaliseerd. Al de analyses ten spijt is er niemand die de naam Marx durft laten vallen. Paul Goossens heeft weliswaar in De Morgen Rosa Luxemburg opgevoerd: dat is een 'onbevlekte' marxiste die niks met de Sovjet-Unie, China of wat dan ook te maken heeft. Het zou toch logisch zijn dat we kijken naar een marxistische traditie die altijd heeft gezegd dat er daar een probleem is. Als je kritiek hebt over Israël, dan ben je ook meteen een antisemiet en wordt je gemarginaliseerd. Hetzelfde doet men met moslims, die horen niet in een culturele traditie die christelijk is - en dus probeert men die te marginaliseren. We zijn een christelijke traditie. Men zegt een joods-christelijke maar dat is onzin, dit begrip dateert van lang na de Tweede Wereldoorlog. Men heeft dat toen naar boven gehaald maar we zijn eigenlijk altijd een christelijke traditie geweest. We hebben dus veel minder respect voor niet-establishment denken dan dat we altijd zeggen. Het niet-establishment denken wordt gemarginaliseerd. Dat geldt voor een hele reeks dingen, de moslims zijn daar eigenlijk maar een onderdeel van."

U bent een zeer productief auteur. Wat zijn uw toekomstplannen, werkt u aan nieuwe publicaties?

LUCAS CATHERINE: "Ik kom hier vanavond vertellen over mijn boek dat er gaat aankomen in het voorjaar. Dat gaat over de morisco's: dat zijn de moslims die in Spanje overbleven na 1492 . Hun verhaal is veel interessanter dan dat wat men altijd zegt over de convivencia van de drie religies rond 900 in Andalucia e.d."

"De morisco's vielen toen onder katholiek gezag. Het is interessant om te zien hoe de twee partijen reageerden. Moslims kwamen plotseling terecht in een minderheidssituatie terwijl ze voordien de meerderheid waren en zelfs de autochtonen in dit geval. We zien dan dat die moslims eerst heel veel compromissen willen sluiten, zowel inhoudelijk als ritueel. Zo gaan ze een minimale interpretatie van de Islam aannemen en argumenteren dat de Islam en het Christendom heel dicht bij elkaar aanleunen. Ze gaan ook rituele toegevingen doen. Rituelen worden vanaf dan enkel binnenskamer en niet meer buitenskamers uitgevoerd. Dat gaat niet werken want de overheid gaat altijd maar repressiever optreden, met als gevolg dat de laatste 3 à 400 duizend moslims op drie maand tijd op boten gezet worden naar Marokko. Dat zijn 100 duizend man per maand, dat was dus echt een etnische zuivering."

"Uit dit verhaal valt veel meer te leren voor vandaag en dit op twee vlakken: zowel voor de overheid en hoe deze omgaat met een minderheid, als voor die minderheid. We zien dat ondanks de toegevingen van de minderheid het niet is gelukt - dat dezelfde mensen die daarvoor een compromis wouden, militair in opstand kwamen en een zeer strikte vorm van Islam gingen ontwikkelen. Dat is veel interessanter dan gewoon te zeggen dat die in Cordoba rond 900 allemaal samenleefden, allemaal peis en vree. Het was daar wel zeer goed leven in vergelijking met de rest van Europa, maar de periode van de morisco's is veel nuttiger. Heel de discussie over de hoofddoeken, het behouden van de taal, eetgewoonten, etc., waar actueel wrijvingen over zijn, vind je daar allemaal in terug."

Bedankt.

Links:
http://www.epo.be/uitgeverij/auteursbio.php?id=11

BijlageGrootte
AUT-catherine.jpg17.58 KB

Lees meer / 0 comment(s)

De Vlaamse wooncode gekraakt: een sociale maatregel?

Reeds in de Knack van 19 januari 2005 waarschuwt Jan Blommaert ons in zijn column voor het feit dat recht op huisvesting in Vlaanderen in het gedrang komt. De Vlaamse overheid heeft er intussen decretaal voor gezorgd dat, als men ‘gien vloms’ wilt klappen, men ‘gien ois’ meer krijgt. Het is merkwaardig hoe stil het initieel bleef in het Vlaamse landschap na de wijziging van de wooncode. Gelukkig kwam de Liga voor Mensenrechten, het Vlaams Overleg Bewonersbelangen, Groen!, de Franstalige Gemeenschap en de Verenigde Naties hiertegen in verzet. Ik wil in dit artikel het belang van voornoemd verzet onderstrepen, wil men voorkomen dat in de toekomst ook andere sociale grondrechten in het gevaar komen. Ik wil dit doen door aan te tonen dat het voorwaardelijk maken van het recht op huisvesting naast een ‘communautair probleem’ in de strikte Belgische zin van het woord ook een logische stap is in de manier waarop de Vlaamse overheid diversiteit begrijpt, vorm geeft aan de ‘multiculturele samenleving’ en dit meer bepaald door middel van het actueel Inburgeringsbeleid. Voor deze contextualisering zal ik vooreerst de oorsprong van dit beleid schetsen, om vervolgens te kijken hoe het inburgeringtraject door de overheid ingevuld en tenslotte omkaderd wordt. Het is belangrijk om dit artikel niet te lezen als een kritisch aan het huis van de inburgeringssector. De mensen op de vloer verrichten wonderlijk en lovenswaardig werk. Het is het kader waarbinnen deze geëngageerde mensen werken dat ik in vraag wil stellen.

1.De oorsprong van het inburgeringsbeleid

In het begin van de jaren ‘ 90 werd in Vlaanderen een brede waaier aan onthaalinitiatieven voor nieuwkomers opgezet. Het betrof privé-initiatieven, ondersteund door de gemeenten en provincies, die zich tot doel stelden nieuwkomers van bij hun aankomst een waardig onthaal aan te bieden Naast persoonlijke begeleiding, leerde men ook de Nederlandse taal en maakte men kennis met de Vlaamse maatschappij. In 1996 erkende de Vlaamse overheid de noodzakelijkheid van een onthaalbeleid voor nieuwkomers. In 1998 werd het onthaalbeleid één van de drie structurele beleidssporen van het minderhedenbeleid. Dit spoor werd geconcretiseerd in samenwerking met het werkveld. Het ontstaan van het onthaalbeleid kan aldus getypeerd worden als een overwegend bottom-up perspectief. Het uitgangspunt was hierbij niet wat volgens het beleid het plan was, maar wat er in het maatschappelijk veld werkelijk in de praktijk gedaan werd. Nadat men de praktijk in kaart had gebracht, stelde de Vlaamse regering in haar regeerakkoord van 1999 voor snel werk te willen maken van een inburgeringsbeleid. Inderdaad een kleine nuance in het discours. Zo diende men op korte termijn beslissingen te nemen over het begrippenkader, het eenduidig afbakenen van de doelgroep, het vrijwillige of verplichtende karakter van het onthaaltraject, de rol van de gemeente, het garanderen van een kwantitatief en kwalitatief toereikend onthaalaanbod, de verantwoordelijkheden binnen de Vlaamse regering, enz.

Na een experimentele fase, trad op 1 april 2004 het eerste inburgeringsdecreet in werking. Het decreet legt de nieuwe doelstellingen en de (verplichte) doelgroep van het beleid vast. Het duidt de inhoud van de inburgeringstrajecten, het bepaalt welke instanties verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het inburgeringsbeleid en regelt de erkenning en subsidiëring van de onthaalbureaus. In hetzelfde jaar stelt de nieuwe Vlaamse regering voor het eerst een minister van Inburgering aan en onderstreept zo het belang van dit beleid. De nieuwe regering verduidelijkt haar intenties in de eerste beleidsnota Inburgering waar er een striktere formulering van inburgering merkbaar wordt. Deze striktere formulering heeft ingang gevonden in het nieuwe decreet dat op 1 januari 2008 van start is gegaan. Onder impuls van de Vlaamse regering werden onthaalinitiatieven en -praktijken geprofessionaliseerd en geformaliseerd tot uniforme, gevestigde inburgeringingsbureau’s. De praktijk werd met andere woorden onder druk van de subsidiekraan onderworpen aan overheidsinmenging en reglementering. Het actueel inburgeringsbeleid kan aldus getypeerd worden vanuit een overwegend top-down perspectief. Het uitgangspunt is hierbij niet zozeer wat er in het maatschappelijk veld werkelijk in de praktijk gedaan werd, maar vooral wat volgens het beleid het plan is. Onthaalbureaus verliezen zo hun onafhankelijke beleidsfunctie, en worden herleid tot louter uitvoerende organen van het Vlaamse inburgeringsbeleid.

2. De invulling van het inburgeringtraject

Het inburgeringstraject bestaat voor nieuwkomers uit een primair en een secundair traject. We gaan ons in dit artikel, naar analogie met de overheid, enkel focussen op het primaire traject. Dit traject bestaat uit drie onderdelen: maatschappelijke oriëntatie (MO), Nederlands als tweede taal (NT2) en loopbaanoriëntatie (LO). Het traject wordt ondersteunt door een persoonlijke trajectbegeleider (TB).

Wat MO betreft, zien we een verschuiving van het onderwijzen van institutionele en praktische kennis van het dagelijkse leven in de samenleving, naar het aanleren van de universele normen en waarden eigen aan de Vlaamse samenleving. Een commissie van ‘wijzen’ heeft in dit licht op een twee drie, een antwoord geformuleerd op de decennia oude fundamentele bevraging van de moderniteit. Hoewel het decreet stelt dat de cliënt zijn culturele identiteit niet dient op te geven, impliceert dit een consensus over ‘gedeelde’ waarde en normen in Vlaanderen. Ik benadruk ‘gedeelde’ omdat het debat over deze waarden en normen paradoxaal enkel weggelegd blijkt te zijn voor degenen die, volgens de overheid, deel uitmaken van de ‘wijze’ elite van de samenleving. Ten derde gaat men er van uit dat mensen uit niet-westerse culturen a-priori niet over deze beschaafde waarden en normen beschikken. De oplossing is eenduidig: men dient deze minderheid her-optevoeden. De interne heterogeniteit van de meerderheid wordt op deze manier bovendien niet in rekening gebracht.

Het aanleren van het “Standaardnederlands” wordt beschouwd als de kern van inburgeringsbeleid en dit omdat kennis van deze taal een actieve deelname aan de samenleving zou bevorderen. Deze redenering is gebaseerd op de hypothese dat, eens de kennis van de standaardtaal verworven, de deuren naar opleidingen, werk,.... etc. automatisch zullen openen. Dit zijn ideologische veronderstellingen waar nauwelijks of geen empirische evidentie voor bestaat. Men gaat op deze manier bovendien voorbij aan de meertaligheid van de dominante meerderheid, die niet ter discussie gesteld wordt. Iedere vogel zingt toch zoals hij gebekt is? Kaalgeschoren of met geitenwollen sokken? Daarom stel ik mij de vraag of er in se wel zoiets als dè Standaardtaalbestaat. De mythe van de monolithische lingualiteit, is in dit licht een mooie schijnbeweging, die de andere op afstand houdt van onze machtige meertaligheid. Zonder het belang van de voertaal van ons volkje in deze context te willen minimaliseren, betwijfel ik aan het feit of men ooit zal luisteren naar ‘de andere’ ook al spreekt hij onze taal. Men kan zich de vraag stellen, of niemand een woord Frans of Engels begrijpt noch spreekt. Hoe kan je van iemand anders een inspanning verwachten als je deze zelf niet doet?

Dankzij de Vlaamse overheid is LO een nieuw onderdeel van het primaire traject. Het was oorspronkelijk gericht op de professionele, educatieve en sociale redzaamheid van de cliënt. Niettemin werkte men in de beleidsteksten enkel het professionele perspectief uit. In de verdere ontwikkeling van LO zien we hoe voornoemde driedeling achterwege wordt gelaten en is beperkt tot de keuze tussen betaald werk, opleiding, studie of zelfstandig ondernemerschap. Men kan in deze context de vraag stellen of louter arbeidsmarktparticipatie kan zorgen voor de sociale integratie in de samenleving. Vrijwilligerswerk of maatschappelijke participatie doorheen het verenigingsleven of het socio-cultureel aanbod lijkt immers niet voor deze doelgroep weggelegd. Tenslotte mag dit geen legitimering zijn van de democratisering van het onderwijs en de arbeidsmarkt. Er is daarvoor op dit vlak nog te veel werk aan de winkel.

TB was in het onthaalmodel de welzijnscomponent van het primaire traject. De begeleider diende de cliënt integraal, in samenspraak en op maat te ondersteunen en begeleiden. In het kader van deze integrale hulp- en dienstverlening beschikt men over een netwerk met reguliere sociale diensten, organisaties en voorzieningen opdat de cliënt naar de passende voorziening toegeleid wordt. Met de invoering van de inburgeringsplicht krijgt de trajectbegeleider naast zijn ondersteunende en begeleidende rol ook een opvolgende en controlerende opgave. Zo dient men de cliënt te informeren over zijn/haar rechten en plichten, deelname actief op te volgen en de cliënt te motiveren door hem/haar te wijzen op de mogelijke sancties wanneer men het programma niet opvolgt. Deze verschuiving, zal de case-load van de trajectbegeleider doen toenemen. De actieradius van TB wordt daarenboven verbreed tot het secundaire, voegt men daarenboven de druk toe die samenhangt met de inburgeringsplicht, komt hetwelzijnscomponent van het traject effectief onder druk te staan.

3. De omkadering van het inburgeringtraject.

Nu we een duidelijker beeld hebben van hoe de overheid het inburgeringtraject volgens mij begrijpt, lijkt het mij noodzakelijk stil te staan bij het kader waarbinnen dit traject plaatsvindt.

Waar het traject tijdens het onthaalbeleid als een dienstverlening werd opgevat, begrijpt men het momenteel als een plicht voor een strikt afgelijnde doelgroep. De overheid wil de deelname stimuleren door niet-deelname en onvoldoende resultaat te sanctioneren. Deze sanctie behelst naast een fikse geldboete, het voorwaardelijk maken van het recht op een behoorlijke huisvesting. Tenslotte wil men in de toekomst kijken hoe men ook het recht op sociale zekerheid kan beperken. De voorwaarde is, na advies van de afdeling wetgeving van de Raad van Sate, afgezwakt tot een inspanningsverbintenis: taal- en inburgeringsbereidheid. Als het aan de regering had gelegen, was de voorwaarde resultaatsgebonden: het voldoen aan de inburgerings- en taalvereisten. Hoe men het ook verkopen wil, het ontzeggen van het recht op huisvesting aan één bepaalde doelgroep, impliceert de facto het voorwaardelijk maken van onze verworven sociale grondrechten. Deze bedoelde sociale uitsluiting is een gevaarlijk precedent. Blijkbaar heeft het ‘eigen volk eerst’ recht op een behoorlijke huisvesting en misschien zelfs sociale zekerheid.

De overheid wil met de inburgeringplicht zoveel mogelijk allochtonen bereiken. Niet enkel nieuwkomers worden hierbij gerekend. Zo worden bijvoorbeeld oudkomers, ook diegenen die de Belgische nationaliteit verwierven, met een vervangingsinkomen ingerekend als doelgroep van het beleid. Men kan zich vragen stellen bij de legitimiteit hiervan. Kan het opleggen van bijkomende plichten aan nieuwe Belgen die een inkomen verwerven via de sociale zekerheid of leefloon, dus mensen die reeds geactiveerd worden via het reguliere systeem, integrerend werken? Bovendien zien we hoe selectief de doelgroep afgebakend wordt. Mensen afkomstig uit kapitaalkrachtige delen van de wereld, bijvoorbeeld Chinese managers of Amerikaanse diplomaten, worden als vanzelfsprekend niet aangesproken tot inburgering. Evenmin wordt het samenleven in diversiteit begrepen als een zaak van gevestigde Vlamingen of andere EU-onderdanen. Kapitaalkracht is blijkbaar een impliciet inburgeringskenmerk. Dit impliciet kenmerk wordt geëxpliciteerd wanneer men stelt dat nieuwkomers die in het kader van arbeidsmigratie in Vlaanderen komen wonen, en iedereen die reeds tewerkgesteld is, vrijgesteld worden van de inburgeringspicht.

Samenleven in diversiteit: een verantwoordelijkheid van eenieder?

De overheid heeft het samenleven in het waanbeeld van homogeniteit kunnen construeren door onder meer een verdienstelijke praktijk aan te grijpen, door te lichten en ten slotte op te lichten als instrument van een neoliberale en culturalistische politiek. Het is mijn mening dat de overheid het emancipatorisch pionierswerk van onthaalbureau’s heeft omgevormd tot categoriale activering- en assimilieringsinstituties.

Het culturalistische aspect kan men terugvinden in de veranderde invulling van MO en NT2. De overheid beweert een interactief, wederkerig en reflexief beleid te voeren. We zien echter hoe men de diversiteit van talen problematiseert, zonder de eigen meertaligheid in rekening te brengen. Anderzijds maakt men een causaal verband tussen enerzijds cultuur en anderzijds moraliteit en normaliteit. Iedereen die deel uitmaakt van een niet-westerse cultuur, zou a-priori minderwaardige waarden en normen hanteren en dient bijgevolg heropgevoed te worden. Diversiteit wordt op deze manier herleid tot de ‘vreemde andere’ en geproblematiseerd, zonder dat men de eigen cultuur en hierin vervatte diversiteit aan waarden en normen durft te herkennen en zonder dat men zelf de bereidheid toont om een stap te zetten naar deze ‘vreemde andere’.

Hoewel het algemeen geweten en wetenschappelijk bewezen is dat mensen van niet-Belgische afkomst een hoger risico lopen om in armoede te leven, zijn onthaalbureau’s grotendeels ontdaan van hun rol van maatschappelijke en sociale begeleider. De ontruiming van maatschappelijke participatie binnen LO en de controlerende en opvolgende functie van TB zijn in dit licht illustratief. Op deze manier verhindert men de toegankelijkheid van de reguliere sociale dienstverlening en houdt men de ‘vreemde andere’ op een veilige afstand van de civiele samenleving, het maatschappelijk middenveld en de plaatselijke gemeenschap. Deze burgerschapsopvatting kan misschien wel een consensus zijn bij een neoliberale meerderheid, maar gelijke kansen op de arbeidsmarkt, in het onderwijs, op de woonmarkt en de gezondheidzorg zijn nog ver weg.

Ik heb in dit artikel willen uiteenzetten hoe een 'communautair' probleem, eigenlijk een bredere invulling van het communautaire verdient. Het is het inburgeringsbeleid en haar culturalistische en a-sociale logica, en geen geïsoleerd communautaire maatregel, die aan de basis ligt van de recente veranderingen in de Vlaamse wooncode. Indien u wenst, het is de diversiteitslogica van de Vlaamse overheid die onze verworven sociale grondrechten in het gevaar brengen. De concretisering van deze logica in de wetgeving, is een onverdraagzaam en gevaarlijk precendent waarop vooroordelen in de samenleving gelegitimeerd kunnen worden. De gevolgen op de private woonmarkt zijn nog niet meetbaar. Perverse effecten bleven echter niet uit, zoals bij de verkoop van gemeentelijke gronden in Zaventem of op de speelpleinwerking in Liedekerke. Ik pleit daarom voor het herstel van enerzijds de Vlaamse wooncode en anderzijds de sociale en maatschappelijke rol die onthaalbureau’s vervulden. Ik droom van een werkelijk interactieve, wederkerig en reflexieve (politieke) cultuur dat het voorbeeld van onderhandeling centraal stelt. Onze samenleving is een product van historische ontwikkeling. Het is niet godgegeven maar door de mens gemaakt. Ik ben er daarom van overtuigd dat de mogelijkheid bestaat om de sociale onthaalpraktijk, de sociale grondrechten en onze heterogene samenleving in ere te herstellen. Ik ben er van overtuigd dat als we onze eigen diversiteit (h)erkennen en zelf een inspanningsverbintenis aangaan, het niet nodig zal zijn om met de stok achter de deur onze waarheid aan de andere op te leggen. Ik ben er van overtuigd dat als we onze ‘culturele rijkdom’ beter verdelen, waarden en normen vanzelf gedeeld zullen worden. Bescheidenheid zorgt immers voor nieuwsgierigheid. Gastvrijheid werkt samenleving in de hand.

Lees meer / 1 comment(s)