Indymedia.be is niet meer.

De ploeg van Indymedia.be is verhuisd naar DeWereldMorgen.be waar we samen met anderen aan een nieuwswebsite werken. De komende weken en maanden bouwen we Indymedia.be om tot een archief van 10 jaar werk van honderden vrijwilligers.

[Analyse] De Vlaamse wooncode gekraakt: een sociale maatregel?

[Analyse] De Vlaamse wooncode gekraakt: een sociale maatregel?

Reeds in de Knack van 19 januari 2005 waarschuwt Jan Blommaert ons in zijn column voor het feit dat recht op huisvesting in Vlaanderen in het gedrang komt. De Vlaamse overheid heeft er intussen decretaal voor gezorgd dat, als men ‘gien vloms’ wilt klappen, men ‘gien ois’ meer krijgt. Het is merkwaardig hoe stil het initieel bleef in het Vlaamse landschap na de wijziging van de wooncode. Gelukkig kwam de Liga voor Mensenrechten, het Vlaams Overleg Bewonersbelangen, Groen!, de Franstalige Gemeenschap en de Verenigde Naties hiertegen in verzet. Ik wil in dit artikel het belang van voornoemd verzet onderstrepen, wil men voorkomen dat in de toekomst ook andere sociale grondrechten in het gevaar komen. Ik wil dit doen door aan te tonen dat het voorwaardelijk maken van het recht op huisvesting naast een ‘communautair probleem’ in de strikte Belgische zin van het woord ook een logische stap is in de manier waarop de Vlaamse overheid diversiteit begrijpt, vorm geeft aan de ‘multiculturele samenleving’ en dit meer bepaald door middel van het actueel Inburgeringsbeleid. Voor deze contextualisering zal ik vooreerst de oorsprong van dit beleid schetsen, om vervolgens te kijken hoe het inburgeringtraject door de overheid ingevuld en tenslotte omkaderd wordt. Het is belangrijk om dit artikel niet te lezen als een kritiek aan het huis van de inburgeringssector. De mensen op de vloer verrichten wonderlijk en lovenswaardig werk. Het is het kader waarbinnen deze geëngageerde mensen werken dat ik in vraag wil stellen.

1.De oorsprong van het inburgeringsbeleid

In het begin van de jaren ‘ 90 werd in Vlaanderen een brede waaier aan onthaalinitiatieven voor nieuwkomers opgezet. Het betrof privé-initiatieven, ondersteund door de gemeenten en provincies, die zich tot doel stelden nieuwkomers van bij hun aankomst een waardig onthaal aan te bieden Naast persoonlijke begeleiding, leerde men ook de Nederlandse taal en maakte men kennis met de Vlaamse maatschappij. In 1996 erkende de Vlaamse overheid de noodzakelijkheid van een onthaalbeleid voor nieuwkomers. In 1998 werd het onthaalbeleid één van de drie structurele beleidssporen van het minderhedenbeleid. Dit spoor werd geconcretiseerd in samenwerking met het werkveld. Het ontstaan van het onthaalbeleid kan aldus getypeerd worden als een overwegend bottom-up perspectief. Het uitgangspunt was hierbij niet wat volgens het beleid het plan was, maar wat er in het maatschappelijk veld werkelijk in de praktijk gedaan werd. Nadat men de praktijk in kaart had gebracht, stelde de Vlaamse regering in haar regeerakkoord van 1999 voor snel werk te willen maken van een inburgeringsbeleid. Inderdaad een kleine nuance in het discours. Zo diende men op korte termijn beslissingen te nemen over het begrippenkader, het eenduidig afbakenen van de doelgroep, het vrijwillige of verplichtende karakter van het onthaaltraject, de rol van de gemeente, het garanderen van een kwantitatief en kwalitatief toereikend onthaalaanbod, de verantwoordelijkheden binnen de Vlaamse regering, enz.

Na een experimentele fase, trad op 1 april 2004 het eerste inburgeringsdecreet in werking. Het decreet legt de nieuwe doelstellingen en de (verplichte) doelgroep van het beleid vast. Het duidt de inhoud van de inburgeringstrajecten, het bepaalt welke instanties verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het inburgeringsbeleid en regelt de erkenning en subsidiëring van de onthaalbureaus. In hetzelfde jaar stelt de nieuwe Vlaamse regering voor het eerst een minister van Inburgering aan en onderstreept zo het belang van dit beleid. De nieuwe regering verduidelijkt haar intenties in de eerste beleidsnota Inburgering waar er een striktere formulering van inburgering merkbaar wordt. Deze striktere formulering heeft ingang gevonden in het nieuwe decreet dat op 1 januari 2008 van start is gegaan. Onder impuls van de Vlaamse regering werden onthaalinitiatieven en -praktijken geprofessionaliseerd en geformaliseerd tot uniforme, gevestigde inburgeringingsbureau’s. De praktijk werd met andere woorden onder druk van de subsidiekraan onderworpen aan overheidsinmenging en reglementering. Het actueel inburgeringsbeleid kan aldus getypeerd worden vanuit een overwegend top-down perspectief. Het uitgangspunt is hierbij niet zozeer wat er in het maatschappelijk veld werkelijk in de praktijk gedaan werd, maar vooral wat volgens het beleid het plan is. Onthaalbureaus verliezen zo hun onafhankelijke beleidsfunctie, en worden herleid tot louter uitvoerende organen van het Vlaamse inburgeringsbeleid.

2. De invulling van het inburgeringtraject

Het inburgeringstraject bestaat voor nieuwkomers uit een primair en een secundair traject. We gaan ons in dit artikel, naar analogie met de overheid, enkel focussen op het primaire traject. Dit traject bestaat uit drie onderdelen: maatschappelijke oriëntatie (MO), Nederlands als tweede taal (NT2) en loopbaanoriëntatie (LO). Het traject wordt ondersteunt door een persoonlijke trajectbegeleider (TB).

Wat MO betreft, zien we een verschuiving van het onderwijzen van institutionele en praktische kennis van het dagelijkse leven in de samenleving, naar het aanleren van de universele normen en waarden eigen aan de Vlaamse samenleving. Een commissie van ‘wijzen’ heeft in dit licht op een twee drie, een antwoord geformuleerd op de decennia oude fundamentele bevraging van de moderniteit. Hoewel het decreet stelt dat de cliënt zijn culturele identiteit niet dient op te geven, impliceert dit een consensus over ‘gedeelde’ waarde en normen in Vlaanderen. Ik benadruk ‘gedeelde’ omdat het debat over deze waarden en normen paradoxaal enkel weggelegd blijkt te zijn voor degenen die, volgens de overheid, deel uitmaken van de ‘wijze’ elite van de samenleving. Ten derde gaat men er van uit dat mensen uit niet-westerse culturen a-priori niet over deze beschaafde waarden en normen beschikken. De oplossing is eenduidig: men dient deze minderheid her-optevoeden. De interne heterogeniteit van de meerderheid wordt op deze manier bovendien niet in rekening gebracht.

Het aanleren van het “Standaardnederlands” wordt beschouwd als de kern van inburgeringsbeleid en dit omdat kennis van deze taal een actieve deelname aan de samenleving zou bevorderen. Deze redenering is gebaseerd op de hypothese dat, eens de kennis van de standaardtaal verworven, de deuren naar opleidingen, werk,.... etc. automatisch zullen openen. Dit zijn ideologische veronderstellingen waar nauwelijks of geen empirische evidentie voor bestaat. Men gaat op deze manier bovendien voorbij aan de meertaligheid van de dominante meerderheid, die niet ter discussie gesteld wordt. Iedere vogel zingt toch zoals hij gebekt is? Kaalgeschoren of met geitenwollen sokken? Daarom stel ik mij de vraag of er in se wel zoiets als dè Standaardtaalbestaat. De mythe van de monolithische lingualiteit, is in dit licht een mooie schijnbeweging, die de andere op afstand houdt van onze machtige meertaligheid. Zonder het belang van de voertaal van ons volkje in deze context te willen minimaliseren, betwijfel ik aan het feit of men ooit zal luisteren naar ‘de andere’ ook al spreekt hij onze taal. Men kan zich de vraag stellen, of niemand een woord Frans of Engels begrijpt noch spreekt. Hoe kan je van iemand anders een inspanning verwachten als je deze zelf niet doet?

Dankzij de Vlaamse overheid is LO een nieuw onderdeel van het primaire traject. Het was oorspronkelijk gericht op de professionele, educatieve en sociale redzaamheid van de cliënt. Niettemin werkte men in de beleidsteksten enkel het professionele perspectief uit. In de verdere ontwikkeling van LO zien we hoe voornoemde driedeling achterwege wordt gelaten en is beperkt tot de keuze tussen betaald werk, opleiding, studie of zelfstandig ondernemerschap. Men kan in deze context de vraag stellen of louter arbeidsmarktparticipatie kan zorgen voor de sociale integratie in de samenleving. Vrijwilligerswerk of maatschappelijke participatie doorheen het verenigingsleven of het socio-cultureel aanbod lijkt immers niet voor deze doelgroep weggelegd. Tenslotte mag dit geen legitimering zijn van de democratisering van het onderwijs en de arbeidsmarkt. Er is daarvoor op dit vlak nog te veel werk aan de winkel.

TB was in het onthaalmodel de welzijnscomponent van het primaire traject. De begeleider diende de cliënt integraal, in samenspraak en op maat te ondersteunen en begeleiden. In het kader van deze integrale hulp- en dienstverlening beschikt men over een netwerk met reguliere sociale diensten, organisaties en voorzieningen opdat de cliënt naar de passende voorziening toegeleid wordt. Met de invoering van de inburgeringsplicht krijgt de trajectbegeleider naast zijn ondersteunende en begeleidende rol ook een opvolgende en controlerende opgave. Zo dient men de cliënt te informeren over zijn/haar rechten en plichten, deelname actief op te volgen en de cliënt te motiveren door hem/haar te wijzen op de mogelijke sancties wanneer men het programma niet opvolgt. Deze verschuiving, zal de case-load van de trajectbegeleider doen toenemen. De actieradius van TB wordt daarenboven verbreed tot het secundaire, voegt men daarenboven de druk toe die samenhangt met de inburgeringsplicht, komt hetwelzijnscomponent van het traject effectief onder druk te staan.

3. De omkadering van het inburgeringtraject.

Nu we een duidelijker beeld hebben van hoe de overheid het inburgeringtraject volgens mij begrijpt, lijkt het mij noodzakelijk stil te staan bij het kader waarbinnen dit traject plaatsvindt.

Waar het traject tijdens het onthaalbeleid als een dienstverlening werd opgevat, begrijpt men het momenteel als een plicht voor een strikt afgelijnde doelgroep. De overheid wil de deelname stimuleren door niet-deelname en onvoldoende resultaat te sanctioneren. Deze sanctie behelst naast een fikse geldboete, het voorwaardelijk maken van het recht op een behoorlijke huisvesting. Tenslotte wil men in de toekomst kijken hoe men ook het recht op sociale zekerheid kan beperken. De voorwaarde is, na advies van de afdeling wetgeving van de Raad van Sate, afgezwakt tot een inspanningsverbintenis: taal- en inburgeringsbereidheid. Als het aan de regering had gelegen, was de voorwaarde resultaatsgebonden: het voldoen aan de inburgerings- en taalvereisten. Hoe men het ook verkopen wil, het ontzeggen van het recht op huisvesting aan één bepaalde doelgroep, impliceert de facto het voorwaardelijk maken van onze verworven sociale grondrechten. Deze bedoelde sociale uitsluiting is een gevaarlijk precedent. Blijkbaar heeft het ‘eigen volk eerst’ recht op een behoorlijke huisvesting en misschien zelfs sociale zekerheid.

De overheid wil met de inburgeringplicht zoveel mogelijk allochtonen bereiken. Niet enkel nieuwkomers worden hierbij gerekend. Zo worden bijvoorbeeld oudkomers, ook diegenen die de Belgische nationaliteit verwierven, met een vervangingsinkomen ingerekend als doelgroep van het beleid. Men kan zich vragen stellen bij de legitimiteit hiervan. Kan het opleggen van bijkomende plichten aan nieuwe Belgen die een inkomen verwerven via de sociale zekerheid of leefloon, dus mensen die reeds geactiveerd worden via het reguliere systeem, integrerend werken? Bovendien zien we hoe selectief de doelgroep afgebakend wordt. Mensen afkomstig uit kapitaalkrachtige delen van de wereld, bijvoorbeeld Chinese managers of Amerikaanse diplomaten, worden als vanzelfsprekend niet aangesproken tot inburgering. Evenmin wordt het samenleven in diversiteit begrepen als een zaak van gevestigde Vlamingen of andere EU-onderdanen. Kapitaalkracht is blijkbaar een impliciet inburgeringskenmerk. Dit impliciet kenmerk wordt geëxpliciteerd wanneer men stelt dat nieuwkomers die in het kader van arbeidsmigratie in Vlaanderen komen wonen, en iedereen die reeds tewerkgesteld is, vrijgesteld worden van de inburgeringspicht.

Samenleven in diversiteit: een verantwoordelijkheid van eenieder?

De overheid heeft het samenleven in het waanbeeld van homogeniteit kunnen construeren door onder meer een verdienstelijke praktijk aan te grijpen, door te lichten en ten slotte op te lichten als instrument van een neoliberale en culturalistische politiek. Het is mijn mening dat de overheid het emancipatorisch pionierswerk van onthaalbureau’s heeft omgevormd tot categoriale activering- en assimilieringsinstituties.

Het culturalistische aspect kan men terugvinden in de veranderde invulling van MO en NT2. De overheid beweert een interactief, wederkerig en reflexief beleid te voeren. We zien echter hoe men de diversiteit van talen problematiseert, zonder de eigen meertaligheid in rekening te brengen. Anderzijds maakt men een causaal verband tussen enerzijds cultuur en anderzijds moraliteit en normaliteit. Iedereen die deel uitmaakt van een niet-westerse cultuur, zou a-priori minderwaardige waarden en normen hanteren en dient bijgevolg heropgevoed te worden. Diversiteit wordt op deze manier herleid tot de ‘vreemde andere’ en geproblematiseerd, zonder dat men de eigen cultuur en hierin vervatte diversiteit aan waarden en normen durft te herkennen en zonder dat men zelf de bereidheid toont om een stap te zetten naar deze ‘vreemde andere’.

Hoewel het algemeen geweten en wetenschappelijk bewezen is dat mensen van niet-Belgische afkomst een hoger risico lopen om in armoede te leven, zijn onthaalbureau’s grotendeels ontdaan van hun rol van maatschappelijke en sociale begeleider. De ontruiming van maatschappelijke participatie binnen LO en de controlerende en opvolgende functie van TB zijn in dit licht illustratief. Op deze manier verhindert men de toegankelijkheid van de reguliere sociale dienstverlening en houdt men de ‘vreemde andere’ op een veilige afstand van de civiele samenleving, het maatschappelijk middenveld en de plaatselijke gemeenschap. Deze burgerschapsopvatting kan misschien wel een consensus zijn bij een neoliberale meerderheid, maar gelijke kansen op de arbeidsmarkt, in het onderwijs, op de woonmarkt en de gezondheidzorg zijn nog ver weg.

Ik heb in dit artikel willen uiteenzetten hoe een 'communautair' probleem, eigenlijk een bredere invulling van het communautaire verdient. Het is het inburgeringsbeleid en haar culturalistische en a-sociale logica, en geen geïsoleerd communautaire maatregel, die aan de basis ligt van de recente veranderingen in de Vlaamse wooncode. Indien u wenst, het is de diversiteitslogica van de Vlaamse overheid die onze verworven sociale grondrechten in het gevaar brengen. De concretisering van deze logica in de wetgeving, is een onverdraagzaam en gevaarlijk precendent waarop vooroordelen in de samenleving gelegitimeerd kunnen worden. De gevolgen op de private woonmarkt zijn nog niet meetbaar. Perverse effecten bleven echter niet uit, zoals bij de verkoop van gemeentelijke gronden in Zaventem of op de speelpleinwerking in Liedekerke. Ik pleit daarom voor het herstel van enerzijds de Vlaamse wooncode en anderzijds de sociale en maatschappelijke rol die onthaalbureau’s vervulden. Ik droom van een werkelijk interactieve, wederkerig en reflexieve (politieke) cultuur dat het voorbeeld van onderhandeling centraal stelt. Onze samenleving is een product van historische ontwikkeling. Het is niet godgegeven maar door de mens gemaakt. Ik ben er daarom van overtuigd dat de mogelijkheid bestaat om de sociale onthaalpraktijk, de sociale grondrechten en onze heterogene samenleving in ere te herstellen. Ik ben er van overtuigd dat als we onze eigen diversiteit (h)erkennen en zelf een inspanningsverbintenis aangaan, het niet nodig zal zijn om met de stok achter de deur onze waarheid aan de andere op te leggen. Ik ben er van overtuigd dat als we onze ‘culturele rijkdom’ beter verdelen, waarden en normen vanzelf gedeeld zullen worden. Bescheidenheid zorgt immers voor nieuwsgierigheid. Gastvrijheid werkt samenleving in de hand

Vlaamse rand

Dit heeft totaal niets met gastvrijheid of culturele rijkdom te maken. Europa werpt zich in de Vlaamse Rand op als de ultra-liberale nachtwachtstaat voor de franstalige elite uit Brussel. Alle sociale/culturele aspecten van samenleven/verdringing en alle wetten om dit te bevorderen/ontmoedigen worden volledig genegeerd.

Sociale verdringing

Die Franstalige elite, huist die in sociale woningen?

"Franstalige economische én

"Franstalige economische én politieke elite" Aan U om het onderscheid te maken.