Indymedia.be is niet meer.

De ploeg van Indymedia.be is verhuisd naar DeWereldMorgen.be waar we samen met anderen aan een nieuwswebsite werken. De komende weken en maanden bouwen we Indymedia.be om tot een archief van 10 jaar werk van honderden vrijwilligers.

Het transitiefonds: een spaar- en kredietsysteem voor energierenovaties

Het transitiefonds: een spaar- en kredietsysteem voor energierenovaties

Energiebesparende verbouwingen zitten in de lift. Toch deinzen nog te veel mensen terug voor zulke energierenovaties. Onder andere de kostprijs weegt op de mogelijkheid of motivatie om ze aan te vatten. De bestaande financiële stimuli van de overheid om daaraan iets te doen, schieten vaak te kort. In deze tekst gaan we aan de hand van het voorbeeld van een rollend 'transitiefonds' na of innovaties in spaar- en kredietformules een oplossing bieden. Het fonds dat wordt voorgesteld is een combinatie van een spaar- en kredietsysteem met een consumenten coöperatieve. Idealiter zou het mensen tegelijk de middelen geven én motiveren om hun woning energiezuiniger te maken.

Begin dit jaar lanceerde de Europese Unie het 20-20-20 plan. Tegen 2020 zou de hele Unie 20% minder energie verbruiken, 20% minder broeikasgassen uitstoten en 20% hernieuwbare energiebronnen gebruiken, in vergelijking met 1990. Als we die doelstellingen willen bereiken, zullen we onder andere onze woon- en werkruimtes moeten aanpakken. Een vijfde van de CO2 uitstoot in Vlaanderen komt voort uit de verwarming van woningen en andere gebouwen. Het besparingspotentieel is er enorm: meer dan een derde van de gebouwen is slecht geïsoleerd, heeft enkel glas of een verouderde stookketel. Maar om er het energieverbruik te doen dalen, is er een bruuske trendbreuk nodig. Het finale energiegebruik in gebouwen is in Vlaanderen tussen 1990 en 2006 nog met 36% gestegen. De Vlaamse overheid heeft zich daarom voorgenomen werk te maken van een enenergierenovatieprogramma. Tegen 2020 moeten alle woningen beschikken over dak- of zolderisolatie, dubbel glas en energiezuinige verwarming. Om dat te verwezenlijken moeten gezinnen vanaf nu aan een erg hoog tempo investeren en renoveren. De doelstelling voor dakisolatie betekent bijvoorbeeld dat over de periode 2007-2020 jaarlijks ongeveer 55.000 daken geïsoleerd worden. Ter vergelijking: de netbeheerders gaven in 2006 premies voor de isolatie van slechts 4661 daken. De totale investeringskost voor de drie doelstellingen van het energierenovatieprogramma loopt stevig op. Tussen nu en 2020 moet er jaarlijks een slordig miljard euro geïnvesteerd worden in de bestaande gezinswoningen. (1) Een duizelingwekkend bedrag dat niet zonder meer door de overheid of de gezinnen kan vrijgemaakt worden.

De overheid zet verschillende beleidsinstrumenten in om de energierenovaties aan te moedigen. De bekendste zijn de zogenaamde 'financiële en adviesgerichte stimuli'. Het gaat over een wirwar aan ondersteuningsmaatregelen op verschillende bestuursniveau's. De belangrijkste: premies van de gemeenten, distributienetbeheerders en de Vlaamse overheid; belastingsaftrek van de Federale overheid en tenslotte (goedkope) kredieten van gemeentelijke entiteiten en de banken. Die stimuli zouden in principe deel moeten uitmaken van een coherent energie- en klimaatbeleid dat op een goedkope en sociaal rechtvaardige manier doel treft. Wat kort door de bocht: de financiële stimuli voor energiebesparing zouden eerst diegene moeten bereiken die níet van plan was zijn dak te isoleren, die de overheidssteun nodig heeft om het te kunnen doen en die een maximale energiebesparing verwezenlijkt per uitgekeerde euro. Als we de formules van iets dichterbij bekijken, wordt snel duidelijk dat ze niet altijd die garanties bieden.

Premies gaan gepaard met administratieve rompslomp. De rechthebbende moet zijn weg vinden naar de juiste premie; de formulieren begrijpen, kunnen invullen en verzenden; bewijsstukken inzamelen en wachten op een antwoord. Iedere keer riskeert hij naast de tegemoetkoming te grijpen omdat de premie te populair is en er geen groot genoeg budget voorzien is. Een ander nadeel: degene die de energiebesparende ingreep wil doen, moet de kost van de werken eerst volledig zelf voorschieten. Daarbij komt nog een andere barrière: de werken moeten meestal door een professionele aannemer gebeuren. Bijgevolg vatten vooral mensen met een hoger inkomen de energierenovaties aan. Mocht het bedrag van de premie voor een rechthebbende écht het verschil maken, zou hij in principe een lening kunnen aangaan om dat bedrag voor te financieren. Maar de onzekerheid over de toekenning van de premie en de rentelast maken die optie onaantrekkelijk. Een laatste nadeel: de overheid ziet het geld van de premies nooit meer terug. Elke euro kan maar eenmaal gebruikt worden om energiebesparing aan te moedigen. De belastingsaftrek voegt aan deze nadelen nog een twee andere toe. Je wint een deel van de investering pas extreem laat terug: twee jaar na de werken. Mensen die geen belastingen betalen, maken er geen kans op. Dat laatste euvel werd recent recht gezet met… een nieuwe premie, ingevoerd door de Vlaamse minister voor energie Hilde Crevits.

Bovendien hangen de goede werking van beide ondersteuningsmaatregelen af van politieke ambitie, budgetaire ruimte en een goede ondersteuning vanuit administraties en onderzoeksinstellingen. Als er geen werk van gemaakt wordt, gaan de systemen een eigen leven leiden. Premiebedragen zijn te hoog of te laag voor het doel dat ze willen treffen, bereiken de verkeerde mensen of worden uitgekeerd voor verkeerde ingrepen. Is het zinnig om belastingsgeld te geven aan iemand die sowieso dubbel glas ging aanbrengen? Verwezenlijkt iedere uitgekeerde euro aan buitenzonwering even veel energiebesparing als die voor de vervanging van een oude stookolieketen? Is er genoeg budgetaire ruimte om de premiebedragen voor dubbele beglazing en dakisolatie een aantal jaren stabiel te houden? Zulke vragen behoeven een antwoord als de overheid een goed beleid wil voeren. Maar door de aanslepende communautaire spanningen en de verslechterende macro-economische situatie, lopen we het risico dat de verschillende overheden niet tot een coherent stelsel van financiële stimuli komen en een te laag budget voorzien om echt het verschil te maken. Maar zelfs een ideaal stelsel van premies en belastingaftrek zal bepaalde groepen nooit tot energierenovaties kunnen brengen. Vandaar het belang van energierenovatie kredieten.

Het belang van kredietformules voor energiebesparing
Heel wat mensen hebben het geld niet liggen of willen het niet gebruiken om grote energiebesparende verbouwingen te doen of zelf hernieuwbare energie op te wekken. Een dak deftig isoleren kost al gauw 3.000 euro, nieuwe hoogrendementsbeglazing 7.500 euro en fotovoltaische zonnepanelen 10.000 euro. In heel wat woningen moet er voor bijna 15.000 euro geïnvesteerd worden om de doelstellingen te halen van het energierenovatieprogramma. Het is niet realistisch om te verwachten dat mensen zomaar hun spaargeld kunnen of willen gebruiken voor die kosten. Slechts een rechtstreekse korting op de factuur of de mogelijkheid om het hele bedrag van de werken te lenen, kan daaraan iets doen. Door de stijgende energieprijzen worden zulke kredieten voor energiebesparende ingrepen aantrekkelijker. De maandelijkse aflossing van de lening kan in theorie steeds gemakkelijker met de winst op de energiefactuur betaald worden. Zeker als de rente op de lening laag is of de kredietnemer beroep kan doen op premies en belastingsvoordelen. Toch hebben energiekredieten ook een aantal nadelen. Als de overheid ze verstrekt moet ze een erg groot bedrag vrijmaken op haar begroting, of moet ze op een andere manier geld aantrekken. Zulke overheidskredieten gaan ook gepaard met administratief gedoe. Als ze langs de andere kant door banken verstrekt worden, kunnen sociale doelstellingen erbij inboeten. Die nadelen kunnen we illustreren met twee soorten kredieten voor energierenovaties die de overheid al ingevoerd heeft.

De 50 miljoen euro uit het Fonds ter Reductie van de Globale Energiekost (FRGE) kan door (nog op te richten) lokale entiteiten gebruikt worden. Ze geven ermee goedkope of zelfs rentevrije leningen voor structurele energiebesparende maatregelen in particuliere woningen, in de eerste plaats bij ‘de meest behoeftigen’. Het systeem heeft een aantal sterktes. Het richt zich op degene die onvoldoende geld hebben om zulke maatregelen uit te voeren. De korting op de rente zorgt ervoor dat de kredietnemers er een goede zaak aan doen. Doordat het krediet wordt terugbetaald, kan het geld voor dezelfde doelstelling telkens opnieuw gebruikt worden door de overheid. Maar het beheer van het fonds, de oprichting en ondersteuning van de lokale entiteiten, het opsporen van ‘de meest behoeftigen’ en het toekennen en opvolgen van de kredieten heeft veel voeten in de aarde. Om partijpolitieke en andere redenen zijn er in de overgrote meerderheid van de Vlaamse gemeenten nog geen entiteiten opgericht die de leningen verstrekken. Toch lopen de werkingskosten van het fonds nu al op tot 2 miljoen euro per jaar. Bovendien komt de 50 miljoen euro van het fonds van private spelers die intekenden op een obligatie uitgifte. Met een gegarandeerd rendement van 3.92% en een fiscaal voordeel van 5% waren de obligaties erg aantrekkelijk. Omdat die vergoeding op het kapitaal niet van de rente op de kredieten komt, moet de overheid het bijpassen. Met andere woorden: om aan geld te geraken en om de kredieten bij de doelgroep te krijgen, maakt de overheid hoge kosten. Toch zijn deze kosten waarschijnlijk zinniger dan de uitgaves voor premies of belastingsaftrek. Ze houden een rollend fonds in stand dat dezelfde euro's verschillende malen inzet voor energiebesparing.

Vlaams minister voor energie Hilde Crevits pakt het anders aan. Ze haalde de krantekoppen door te stellen dat ze een energielening zou invoeren die zichzelf terugbetaalt. Het systeem dat ze effectief invoerde, is slechts een administratieve vereenvoudiging in de aanvraagprocedure van een energierenovatiekrediet bij een gewone bank. Het is geen écht derde betalers systeem waarbij degene bij wie de ingreep gebeurt, de garantie krijgt niets van de investering te moeten bekostigen. Het kredietvoorstel en contract in de formule van Crevits kunnen van thuis uit geregeld worden. Een private bank betaalt daarna rechtstreeks de aannemer en daarop start de maandelijkse aflossing voor de kredietnemer. Hoewel er nu nog maar weinig banken en aannemers meedoen, kan het systeem op termijn op snelheid komen. Het is een nuttige vereenvoudiging in de procedure om een krediet te bekomen. Maar door de kredietverlening helemaal aan private spelers over te laten, komen de gekende problemen naar boven. Als het systeem verlieslatend is voor de banken zullen ze er vlug uit stappen. Ook zullen ze sociaal zwakkere groepen weren om de kredietrisico's te drukken. Advies zal omwille van de kost tot een minimum beperkt worden. Wanneer het systeem goed werkt zal het de banken verrijken. De (hoge) rente betaald op de energieleningen van duizenden bouwlustigen vloeit gewoon naar de bank en zelfs naar haar aandeelhouders weg. (2)

Met deze twee redelijk recente overheidsinitiatieven is een belangrijke zoektocht gestart. Wat is de ideale kredietformule voor energierenovaties? Hoe verzoen je sociale en ecologische doelstellingen met efficiëntie vereisten? Hopelijk gaat de overheid verder in deze zoektocht en laat ze de energierenovatiekredieten niet geheel over aan de markt. Toch is het geen of-of verhaal. Omdat er jaarlijks minstens een miljard euro moet geïnvesteerd worden in de bestaande woningen, wordt er best breed geëxperimenteerd met nieuwe financieringsformules voor energiebesparing.

Het transitiefonds: sparen voor een goedkoop energiekrediet
Innovaties in spaar- en kredietformules voor energiebesparende ingrepen zouden enkele van de sterktes van de besproken overheidsmaatregelen kunnen overnemen maar tegelijk de zwaktes vermijden. Ze zouden naast of in combinatie met bestaande ondersteuningsmaatregen van de overheid hun nut kunnen bewijzen om energierenovaties te stimuleren. Hoe zou een levensvatbaar fonds eruit zien dat genoeg geld kan aantrekken en goedkoop terug kan uitlenen om zoveel mogelijk mensen de kans te geven hun huis energiezuinig te maken? Een combinatie van een gesloten spaar- en kredietsysteem met een consumentencoöperatieve kan een mogelijkheid zijn. De voordelen van een consumentencoöperatieve compenseren de lagere interest op het spaargeld van de deelnemers in het fonds. Met dat ingezamelde spaargeld kunnen leningen met rentekorting worden gegeven.

Om een krediet met rentekorting te kunnen geven, is er nood aan goedkoop geld. Of concreter: tegenover iemand die een lagere rente dan de marktrente op zijn lening krijgt, moet er in een gesloten systeem iemand staan die minder dan de marktrente op zijn spaargeld haalt. Een spaarder zal die toegeving normaliter maar doen als hem andere voordelen worden toegekend. Bijvoorbeeld als hij dan zelf kans maakt op een goedkope lening. De Zweedse JAK banken werken volgens dat principe. Degene die rentevrij sparen, krijgen op een bepaald moment de kans om rentevrij een krediet op te nemen.

Een fonds dat goedkope, solidaire leningen geeft voor energiebesparende ingrepen zou haar geld bij spaarders kunnen zoeken. In ruil voor een iets lagere rente dan de marktrente op hun spaargeld zouden de spaarders de garantie krijgen dat ze op iedere moment zelf een goedkope energielening kunnen aangaan. Ook zouden ze door de deelname in het fonds nog andere informatie en consumptie voordelen verwerven. Het verbazingwekkende aan zulke rollende fondsen is dat er met kleine, verplichte maandelijkse bijdragen sneller dan gedacht heel wat geld wordt ingezameld. Zo kan een break-even draaiend spaar- en leensysteem worden opgezet. Een voorbeeld: deelnemers in een nog op te richten 'transitiefonds' moeten maandelijks minimum 50 euro sparen. Op hun gespaard geld ontvangen ze jaarlijks 2% rente. Als een gemiddelde energiebesparende ingreep 6000 euro kost, kunnen álle deelnemers weliswaar gespreid in de tijd in minder dan acht jaar een goedkope lening opnemen.(3) Met die lening aan bijvoorbeeld 4% rente bekostigen ze de energiebesparende ingreep. De terubetalingstermijn en het bedrag worden vastgelegd op de geschatte winst op de energiefactuur door de ingreep. Na de terugbetaling van de lening kunnen de deelnemers kiezen of ze uit het fonds stappen en hun spaargeld terugkrijgen, of verder blijven sparen aan 2%.

De deelnemers in zo een spaar- en leencirquit kunnen zich tegelijk organiseren als consumentencoöperatieve. Zo een coöperatieve werkt volgens een eenvoudig principe. Doordat een hele groep consumenten zich verenigen, kunnen ze de macht van hun aantal gebruiken om aan betere informatiegaring te doen of scherpere aankoopvoorwaarden te bedingen. Bij veel energiebesparende toepassingen valt tamelijk eenvoudig vast te stellen wat de best verkrijgbare producten zijn. Maar het kost wat moeite om alle (betrouwbare) informatie te verzamelen, de vergelijking te maken en de berekeningen te doen. Het is tijdverlies als iedereen het voor zichzelf doet terwijl de kennis kan gedeeld worden. Een consumentencoöperatieve kan iemand aanstellen om de beste leveranciers voor hoogrendements ketels, dubbele beglazing, zonnepanelen, dakisolatie of mini windmolens op te lijsten. Er kan zelf voor geöpteerd worden om met de leveranciers te onderhandelen over betere prijzen. Zo verwerven de georganiseerde deelnemers in het transitiefonds betere informatie en aankoopvoorwaarden. Ze communiceren erover met elkaar, delen kennis en vaardigheden en ontwikkelen de zin om energierenovaties uit te voeren. De ervaring dat eenieders spaargeld gebruikt wordt om woningen milieuvriendelijk en comfortabel te maken, betrekt het bankgebeuren weer op de echte wereld.

Om zo een fonds met een gesloten spaar- en kredietsysteem en coöperatieve consumptie break-even te laten draaien, zijn een drietal factoren van belang: het aantal deelnemers, het verschil tussen de rente op het spaargeld en de kredieten (4) en tenslotte de werkingskosten. In het gegeven voorbeeld zouden de werkingsmiddelen in euro per maand evenveel bedragen als het aantal deelnemers.(5) Of anders: wanneer de werkingskost bij benadering kan berekend worden, valt af te leiden wat het minimum aantal deelnemers moet zijn en de marge op de kredietverlening om zo een transitiefonds levensvatbaar te maken. Voor het beheer of het medebeheer van zo een fonds is een bancaire partner of een overheidsinstantie nodig. Het is geen sinecure om efficiënt kredieten te verlenen, kredietrisico’s goed in te schatten, er zich tegen in te dekken en te voldoen aan alle wettelijke verplichtingen om spaargeld om te zetten in consumentenkredieten. Voor de organisatie van de consumentencoöperatieve zou een NGO of middenveldsorganisatie kunnen instaan. Zulke organisaties hebben veel ervaring in de 'empowerment' van groepen en individuen. De kennis over de interessantste energiebesparende producten en technieken is vaak al voor handen. De vaardigheid om prijzen te onderhandelen kan snel worden verworven.

Voorbij onaantrekkelijke klimaatoplossingen
Nu het klimaat ontregelt raakt en de energiearmoede steeds meer mensen in de problemen brengt, geraken een aantal oplossingsstrategieën wat van hun charmes kwijt. Het typische NGO-discours dat zich richt op kleine, individuele gedragsveranderingen verliest aan aantrekkingskracht. Met de verwarming een niveau lager en een trui meer aan, raken veel mensen er niet uit. In de meeste woningen moet er eenvoudigweg massaal geïnvesteerd worden om ze echt energiezuinig te maken. Heel wat gezinnen hebben het geld niet om dat te doen. Ze met informatiecampagnes bestoken over wat ze wél kunnen doen, verandert daar weinig aan. Aan de andere zijde, in de commerciële sfeer, proberen de banken de (bewuste) spaarder of belegger te verleiden met blinkend groene klimaatfondsen. Het geld wordt zogezegd geïnvesteerd in klimaatoplossingen. Als de beurs wat goed loopt, pikt de belegger een graantje mee van de groei van klimaatvriendelijke ondernemingen. Dat veel van die ondermingen sowieso aan geld geraken en zelfs al overgewaardeerd zijn, vertellen de banken er niet bij. Evenmin dat een investering in de isolatie van het eigen dak op 'middellange termijn' vaak een veel betere belegging is dan die in de meeste klimaatfondsen. Wanneer het middenveld enkel mikt op gedragsverandering of ondernemingen enkel op groen verpakt geldgewin, veranderen de aangedragen klimaatoplossingen in karikaturen van de eigen logica. Als daarentegen naar win-win oplossingen wordt gezocht waarbij positieve keuzes bijvoorbeeld ook financieel interessant zijn, dan staan we waarschijnlijk een stap dichter bij een geloofwaardig antwoord op de klimaatproblematiek en de energiearmoede. Om terug te keren naar het hier gegeven voorbeeld. Een grootschalige promotiecampagne zou tienduizenden spaarders kunnen aantrekken voor een transitiefonds. Deelnemers ontdekken door in het product te stappen dat de beste bestemming voor elkaars spaar- en beleggingsgeld dicht bij huis ligt. Met name ín huis...voor energierenovaties. Met een maandelijkse kleine bijdrage treden de deelnemers toe tot een georganiseerde groep die elkaar aanzet tot klimaatoplossingen. Een bank of de overheid zou de dienstverlening voor het spaar- en kredietsysteem kunnen doen. Een middeveldsorganisatie zou de deelnemers in het fonds kunnen informeren, motiveren en begeleiden in de energierenovaties. De doelstelling om tegen 2020 alle woningen goed te isoleren en van dubbele beglazing te voorzien zou weer wat dichter bij verwezenlijking zijn, mochten een aantal van zulke fondsen het daglicht zien.

Mathias Bienstman

Netwerk Vlaanderen vzw. heeft een studiewerking die de overheidsinvesteringen in energiebesparing en hernieuwbare energie onder de loep neemt. Wil je je kennis opbouwen rond zulke investeringen en meediscussiëren over mogelijke innovaties, neem dan contact op met mathias@netwerk-vlaanderen.be Reacties op de tekst zijn op hetzelfde adres welkom. Deze tekst is in eigen naam geschreven.

(1) Als je er vanuit gaat dat in de 11 volle jaren voor 2020 nog in 33% van de 2,1 miljoen Vlaamse woningen deftige dakisolatie moet aangebracht worden ( 3000 euro), in 35% nieuwe dubbele beglazing (7500 euro) en in de helft een nieuwe efficiënte verwarmingsketel (4000 euro). De jaarlijkse kost van de verschillende ingrepen bedraagt dan afgerond 189 miljoen, 501 miljoen en 382 miljoen euro, of te samen 1.072 miljoen euro.

(2) De rente op een energiekrediet bij een bank schommelt momenteel rond de 6%.

(3) Mocht iedere deelnemer individueel voor de ingreep sparen, dan zouden ze allemaal wat minder dan 10 jaar moeten wachten eer ze de ingreep van 6000 euro kunnen betalen. (De precieze snelheid hangt af van de rente op het spaargeld). Omdat in het fonds per tien deelnemers per jaar al 6000 euro wordt gespaard en ermee een lening kan gegeven worden, die zich vanaf dan terugbetaalt, treedt er een versnelling op waardoor iedereen in minder dan 8 jaar een lening van 6000 euro kan opnemen, als ze elk 50 euro blijven sparen.

(4) Het verschil is in het gegeven voorbeeld 2%. Om het fonds voor de deelnemers financieel aantrekkelijk te houden, is dat verschil best hetzelfde of lager dan het verschil tussen de rente op het spaargeld en een energierenovatie lening bij een klassieke bank. (bvb. 4% op spaargeld en 6% op een renovatie krediet)

(5) In ideale omstandigheden. (4%-2%) van 50 euro is 1 euro. Daarbij wordt er wel vanuit gegaan dat het geld dat niet ontleend is, op de markt geplaatst kan worden aan 4%.