Indymedia.be is niet meer.

De ploeg van Indymedia.be is verhuisd naar DeWereldMorgen.be waar we samen met anderen aan een nieuwswebsite werken. De komende weken en maanden bouwen we Indymedia.be om tot een archief van 10 jaar werk van honderden vrijwilligers.

De prijs van identiteitspolitiek

De prijs van identiteitspolitiek

Op maandag 20 Oktober 2008 werden Dyab Abou Jahjah en Ahmed Azzuz vrijgesproken door het hof van beroep van Antwerpen voor hun betrokkenheid bij de relletjes van Borgerhout in november 2002. Met dit oordeel komt (hopelijk) een einde aan het jarenlange juridisch getouwtrek over hun aandeel in de rellen, en wordt alsnog vermeden dat het controversiele artikel 66 van het strafwetboek wordt gebruikt. Recht is gesproken en democratie geschied, blijkt dus.

Maar wil dit zeggen dat bij deze het ‘dossier AEL’ als afgesloten kan worden beschouwd? Wat overblijft is immers de vraag waarom de AEL en Dyab Abou Jahjah tot personae non grata konden worden uitgeroepen, en waarom halve waarheden over de beweging zo gemakkelijk op grote schaal konden worden verspreid via de media, opiniemakers en politici. En hiernaast blijft ook de vraag waarom de beweging zo hard ‘stoorde’ dat op een bepaald ogenblik alle mogelijke middelen aanvaardbaar bleken te zijn om die klein te krijgen. Het memorabel parlementair ‘debat’ – of moet ik eerder spreken van ‘scene’ – van 28 november 2002 waarin AEL voor criminele organisatie werd uitgemaakt (dixit toenmalige premier Verhofstadt), en ermee werd gedreigd het juridisch arsenaal aan te passen om de organisatie buiten wet te plaatsen (dixit toenmalige minister van binnenlandse zaken Duquesne), liggen nog vers in het geheugen.

Hoe ontluisterend ook, de vergruizing van de AEL is helaas geen alleenstaand geval, maar illustreert de moeizaamheid waarmee een dominant assimilatiedenken in vraag kan worden gesteld door minderheidsgroepen die vanuit een eigen identiteit vertrekken, zeker wanneer deze groepen moslim zijn in een post-9/11 context.

Iets ten zuiden van ons land, in Frankrijk, stoot men immers al snel op gelijkaardige voorbeelden. Hoewel minder ‘radicaal’ van toon, alsook verschillend van inhoud, is de gekende pleitbezorger van een Europees Islamitisch burgerschap Tariq Ramadan sinds 2004 persona non grata in Frankrijk. Linken met internationaal terrorisme, beschuldigingen van antisemitisme, fundamentalisme of het aanhouden van een ‘dubbel discours’ maakten hem zo verdacht dat hij niet langer welkom is op sommige TV programma’s en zelfs zalen voor publieke debatten met hem worden geweigerd. In het voorjaar van 2007 onstond zelfs aan de vrijdenkende universiteit ULB (als het regent in Parijs druppelt het in Franstalig Belgie) een commotie rond Tariq Ramadan’s deelname aan een debat georganiseerd door studenten. Initieel weigerde de rector zijn fiat te geven, zich beroepend op het argument dat het gedachtegoed van Ramadan niet strookte met de waarden en normen van de universiteit.

Maar zulke vergruizingen beperken zich niet tot het Europees vasteland, en nog minder tot Islamitische minderheidsgroepen. Zelfs in meer ‘geavanceerde’ multiculturele landen zoals de V.S merken we hoe Afro-Amerikaanse minderheidsgroepen die zich langs identitaire lijnen mobiliseren in het verleden maar ook in meer recente jaren op het nodige afwijzen door de witte mainstream worden onthaald. In de huidige V.S presidentsverkiezingen kwam de aanhanger van black liberation theology Jeremiah Wright in maart 2008 in opspraak, en werd dankbaar gebruik gemaakt van een aantal ongelukkige uitspraken van deze laatste om zijn beweging als separatistisch en racistisch te bestempelen. De ‘Wright controverse’ werd zo hevig dat het verplichtte een van zijn trouwste kerkgangers, niemand minder dan de presidentskandidaat Barack Obama, afstand te nemen van zijn voormalige pastoor, vriend en raadgever.

Deze gevallen tonen aan hoe fel reacties kunnen zijn op bewegingen, individuen of groepen die zich langs identitaire lijnen mobiliseren en aldus een dominante witte culturele status quo in vraag stellen. Zowel AEL, Tariq Ramadan alsook Jeremiah Wright richten zich in hun mobilisatie op welbepaalde, achtergestelde segmenten van de Europese en Amerikaanse samenleving en trachten volgens ‘Arab power’, ‘Islamic pride’ of ‘Black pride’ principes deze groepen in de maatschappij te betrekken. De nadruk ligt vaak op een herontdekking van culturele of relgieuze referentiekaders die maar zelden aan bod komen in het officieel schoolsysteem of gangbare culturele producties. Dergelijke mobilisaties veronderstellen echter ook een nadrukkelijke bevraging van een culturele context die als ‘norm’ wordt voorgesteld maar in feite de weerspiegeling is van een dominante sociale en/of etnische groep. Dat de AEL in opspraak kwam omdat het de term ‘integratie’ (begrepen als assimilatie) verwierp, of omdat Dyab Abou Jahjah het fictief voorstel lanceerde Arabisch als vierde landstaal te erkennen, toont aan hoe gevoelig dergelijke bevragingen liggen, zeker wanneer deze komen van minderheidsgroepen die als ‘allochtoon’ worden gezien.

De criminalisering van de AEL gaat dus niet enkel om de vergruizing van een emancipatiebeweging omwille van haar ‘radicale’ standpunten, het illustreert ook vooral hoe moeilijk het is een bepaalde (witte) culturele status quo in vraag te stellen. Een bevraging die echter noodzakelijk is om tot een samenleving te komen waarin minderheden niet enkel in hun meerkleurigheid worden aanvaard, maar ook in wat ze cultureel, religieus of historisch te bieden hebben.

Nadia Fadil is als sociologe verbonden aan de Europese Universiteit in Firenze en de KULeuven.