Indymedia.be is niet meer.

De ploeg van Indymedia.be is verhuisd naar DeWereldMorgen.be waar we samen met anderen aan een nieuwswebsite werken. De komende weken en maanden bouwen we Indymedia.be om tot een archief van 10 jaar werk van honderden vrijwilligers.

[Recensie] School van ongelijkheid: geen democratie in ons onderwijs

[Recensie] School van ongelijkheid: geen democratie in ons onderwijs

De leerkrachtendag op de boekenbeurs had dit jaar veel boeiends te presenteren. Eén ervan was de voorstelling van het boek ‘School van ongelijkheid’, uitgegeven bij EPO. Mede-auteurs Dirk De Zutter van de Christelijke Onderwijscentrale (COC) en Nico Hirtt van ‘Oproep voor een Democratische School’ kwamen hun boek voorstellen a.h.v een zeer interessant debat over sociale discriminatie op school en de oorzaken en mechanismen ervan.

Het debat ging meteen intrigerend van start met enkele onthutsende cijfers. Uit recent onderzoek in alle Europese landen blijkt namelijk dat Vlaanderen zeer goeie resultaten behaalt voor zijn gemiddeld onderwijsniveau – vooral dan voor wiskunde – maar dat we tegelijkertijd de slechtste leerling zijn van de klas als het gaat om sociale gelijkheid in het onderwijs. De kloof tussen onze beste en slechtste leerlingen is de grootste van gans Europa. Van de 10 % armste kinderen vindt men 90 % van de scholieren terug in het BSO en TSO en slechts 10 % vindt de weg naar het ASO. Voor de 10 % rijkste kinderen is deze verhouding net omgekeerd. Als je net als mij niet akkoord gaat met het argument dat armere kinderen nu eenmaal minder of ‘andere’ talenten hebben dan de kinderen van succesvolle ouders, moet erkennen dat er een probleem is. Bovendien mogen we deze cijfers doortrekken voor Wallonië want hoewel het onderwijsbeleid in België al 18 jaar gesplitst is, merkt men dat het onderwijssysteem in beide gemeenschappen globaal nog steeds gelijkloopt. Wat loopt er verkeerd?

De auteurs van ‘School van ongelijkheid’ stellen in hun boek verschillende problemen aan de kaak.
Eerst en vooral kun je je de vraag stellen of deze cijfers eigenlijk wel zo slecht zijn. Het ASO bereidt onze meest begaafde kinderen voor op een functie in de hogere kaders en leerlingen in het TSO en BSO worden opgeleid om te beantwoorden aan de technische behoeftes van onze maatschappij. Maar heeft onderwijs enkel die taak om jongeren op te leiden en voor te bereiden op een job? Is het niet de bedoeling van ons onderwijs om iedereen op te voeden en toegang te verschaffen tot algemene kennis en vorming, toch een universeel recht? Het is duidelijk dat we moeten afstappen van deze gedachtegang. Helaas is dit eerder een politieke keuze en als we kijken naar de functies van Minister Frank Vandenbroucke, Onderwijs en Werk, dan weten we genoeg. Onderwijs in Vlaanderen en Wallonië wordt meer en meer beschouwd als uitsluitend een middel om die eerste doelstelling te vervullen, jongeren klaarstomen voor de arbeidsmarkt. Voor jongeren die op het eerste gezicht minder getalenteerd zijn, volstaat het de nodige basiscompetenties bij te brengen om goed te kunnen functioneren.

Net dit mentaliteitsprobleem ligt echter aan de basis van de sociale ongelijkheid in ons onderwijs. Om optimaal aan deze functie te voldoen, voorziet ons onderwijssysteem namelijk in een veel te vroege oriëntering van onze leerlingen. De doorgroeitijd van 6 tot 12 jaar is veel te kort en volstaat niet om te kunnen beoordelen welke volgende richting het best past bij elk individu. Integendeel, de grote voorsprong van ‘sociaal gegoede’ kinderen die al van kinds af opgegroeid zijn in een klimaat waar kwalitatief onderwijs zeer belangrijk is en daarvoor ook alle middelen uitgetrokken worden, zorgt ervoor dat de minder bedeelde nooit een echte kans krijgen en op veel te vroege leeftijd al in een ‘minderwaardige’ richting (TSO of BSO) terechtkomen.

Het alternatief van de auteurs: een allesomvattend, comprehensief programma voor iedereen, met een doorgroeitijd van 6 tot 16 jaar. Een vergelijking met enkele Scandinavische landen zoals Finland leert ons namelijk dat er een verband bestaat tussen sociale ongelijkheid in de maatschappij en ongelijke kansen in het onderwijs. Omgekeerd blijkt ook dat er helemaal geen verband bestaat tussen een strenge, vroegtijdige selectie en een hoog gemiddeld niveau. Een hervorming met meer gelijke kansen hoeft dus niet noodzakelijk een verlaging van ons onderwijsniveau te betekenen. Het zou daarentegen wel eerlijker zijn en misschien ook het begrip tussen de verschillende bevolkingsgroepen bevorderen.

Zeker en vast een interessante discussie en het boek brengt nog veel meer problemen, argumenten en alternatieven die echter maar kort aan bod kwamen tijdens het debat. Voor de auteurs is het alleszins duidelijk: om de problemen van onze scholen op te volgen hebben we meer investeringen nodig in het onderwijs, maar zeker en vast ook een grondige hervorming, zeg maar een hernieuwd Schoolpact 50 jaar na dato.

Naar mijn mening is dit boek zeker aan te raden voor iedereen die een hart draagt voor de kwaliteit en gelijkheid van ons onderwijs.