Indymedia.be is niet meer.

De ploeg van Indymedia.be is verhuisd naar DeWereldMorgen.be waar we samen met anderen aan een nieuwswebsite werken. De komende weken en maanden bouwen we Indymedia.be om tot een archief van 10 jaar werk van honderden vrijwilligers.

Sociale onrust in Guadeloupe: historisch benaderd

Sociale onrust in Guadeloupe: historisch benaderd

Al enkele weken heerst er in het overzeese Franse departement Guadeloupe een gespannen sfeer. Een algemene staking heeft het openbare leven lam gelegd. De inzet van het conflict zijn de hoge kosten van levensonderhoud. De inwoners van het Frans-Antilliaanse eiland verwachten van de regering Sarkozy financiële steun nu hun koopkracht zo laag is. Om deze recente uitbarsting van sociale onrust beter te begrijpen, is het van belang de gebeurtenissen te zien in een historische context. Namelijk als onderdeel van vier eeuwen koloniale relaties tussen Frankrijk en haar Antilliaanse bezittingen.

Slaveneilanden
Rond 1635 vestigden de eerste Franse kolonisten zich op Guadeloupe en Martinique. De oorspronkelijke bewoners werden op een gewelddadige manier verdreven. Op de vrijgekomen gebieden werd suikerriet verbouwd, een bijzonder lucratieve teelt. Omdat er arbeidskrachten nodig waren voor de suikerrietplantages, werd er beroep gedaan op slaven uit zwart-Afrika. In deze periode ontwikkelden de eilanden zich tot slavensamenlevingen. Men schat dat ongeveer vier miljoen mensen in slavernij geleefd hebben in de Franse koloniale bezittingen (Guadeloupe, Martinique, Guyane, Réunion, Saint-Domingue,…). Er zijn er ongeveer twee miljoen die als slaaf geboren werden in de kolonies. De overige werden in het kader van de transatlantische slavenhandel uit Afrika weggevoerd.

Economische afhankelijkheid
In de handelsbetrekkingen met de eilanden had Frankrijk een exclusieve positie. Deze monopoliepositie was een doorn in het oog van de kolonisten (colons), maar het belette de plantagehouders niet om aanzienlijke fortuinen te verwerven. De exclusieve uitvoer naar Frankrijk legde de Franse economie geen windeieren. Op die manier waren de Fransen niet alleen in staat om tegemoet te komen aan de eigen vraag naar suiker, maar overspoelden ze ook de Europese markt.

De economie van de eilanden kwam volledig in dienst te staan van die van het moederland. Het nefaste resultaat was dat de Antillen in een volkomen afhankelijkheidspositie terecht kwamen. Zij produceerden suiker voor de Franse en de Europese markt, maar waren wat hun eigen voortbestaan betreft volledig aangewezen op Frankrijk.

« La préoccupation première de l’état monarchique consistera à placer les îles d’Amérique en position dépendance exclusive à l’égard de la métropole en même temps qu’à subordonner le mouvement de leur mise en valeur aux intérêts du royaume de France », zo schrijft Alain Ph. Blérald in zijn economische geschiedenis van de Antillen (A.-Ph. BLERALD, “Histoire économique de la Guadeloupe et de la Martinique: du XVIsiècle à nos jours », 1986) Helaas is er sinds het Frankrijk van de Lodewijken weinig veranderd. In deze afhankelijkheidspositie bevinden de eilandbewoners zich drie eeuwen later nog steeds.

Meedogenloos regime
Het is niet verwonderlijk dat deze slavensamenlevingen uitzonderlijk onstabiel waren. De blanke plantagehouders werden voortdurend gekweld door de gedachte dat de numeriek veel sterkere slavengemeenschappen op den duur zouden revolteren. Een ijzeren discipline moest dienen om de slaven te doen afzien van een eventuele rebellie tegen de onderdrukkers. Zo werd de Code Noir uit 1685 nooit toegepast. Het ging om een reeks teksten, uitgevaardigd door Lodewijk XIV, om de slavernij in de Franse koloniale bezittingen aan regels te onderwerpen. Deze tekst had als belangrijkste doel om meer controle te verkrijgen over deze afgelegen gebieden en op die manier de Franse hegemonie in de suikerhandel in Europa te verzekeren. Met de beperkte artikels inzake de bescherming van de slaven tegen de willekeur van hun meesters werd echter geen rekening gehouden. Voor de blanke kolonisten was de huidskleur een ideologische justificatie van de sociale hiërarchie.

Afschaffing van de slavernij
Aan het einde van de achttiende eeuw boekte de overtuiging dat de slavernij afgeschaft moest worden vooruitgang. Sinds het begin van de achttiende eeuw werd er in Engeland, Frankrijk en Noord-Amerika gediscussieerd over de al dan niet wenselijkheid om het onmenselijke slavensysteem in stand te houden. Franse verlichte denkers, zoals Montesquieu, Diderot, De Condorcet of de abbé Grégoire, wezen er in hun geschriften op dat er aan het systeem een einde gesteld dient te worden. In 1788 leidden deze ideeën tot de oprichting van een “Société des amis des Noirs”. Ondanks de invloed van machtige lobbygroepen zoals de club de Massiac, een vereniging van in Parijs verblijvende plantagehouders uit Saint Domingue en de Antillen, won de abolitionistische beweging terrein.

Toch zijn het de acties van de slaven in de kolonies zelf die beslissend zullen zijn. In de rijke kolonie van Saint Domingue, waar al gedurende decennia slavenrevoltes uitbraken, kwam het in augustus 1791 tot een opstand die uiteindelijk zou leiden tot de afschaffing van de slavernij in de kolonie in 1793. Na de executie van koning Lodewijk XVI op 21 januari 1793 vielen Spanje en Groot Brittannië de overzeese bezittingen van het revolutionaire Frankrijk aan. Door de slavernij af te schaffen hoopten de Franse civiele commissarissen in Saint Domingue de opstandige slaven, geleid door Toussaint Louverture, aan de kant van de Republiek te krijgen. Dit leidde tot het decreet van 16 pluviôse an II (4 februari 1794), waarmee de conventie de slavernij afschafte. Dat de Montagnards toch vooral uit strategische overwegingen handelden, blijkt uit de woorden van Danton: “Maintenant l’Anglettere est perdue”.

Deze beslissing was overigens enkel van kracht op Guadeloupe en Saint Domingue. In Martinique kozen de plantagehouders er eerder voor om een alliantie aan te gaan met de Engelse Kroon dan hun goedkope werkkrachten te verliezen. Zo zorgden ze ervoor dat ze uit de maalstroom van de revolutie bleven. In tegenstelling tot Guadeloupe waar de civiele commissaris, Victor Hughes, grote aantallen contrarevolutionairen liet executeren.

In 1802 voerde Frankrijk, onder Napoleon Bonaparte, de slavernij opnieuw in. Een beslissing die voor de Fransen nefast zal uitpakken, want in 1803 versloegen rebellerende slaven in Saint Domingue het leger van Napoleon en riepen het onafhankelijke Haïti uit. Met een suiker- en koffieproduktie die hoger lag dan die van alle Britse West-Indische koloniën tezamen en die 40 tot 60 percent van de Europese markt besloeg, was het verlies van deze kolonie vanuit economisch standpunt een grote mislukking. In Guadeloupe voerde het expeditieleger van Napoleon een bloederige repressie uit.

Handhaving van de koloniale economie
De eerste helft van de negentiende eeuw zal in de eerste plaats gekenmerkt worden door een strijd voor de afschaffing van de slavernij. Ondanks de protesten van de plantagehouders was deze afschaffing onvermijdelijk. Op 27 april 1848 stelt de Tweede Republiek definitief een einde aan de slavernij. Maar uit schrik voor politiek onlusten (de opstand van Saint Domingue was nog vers in het geheugen) nam Parijs de desastreuze beslissing om in Guadeloupe en Martinique de fundamenten van de koloniale economie te handhaven: het behoud van het monopolie in de handel en een herbevestiging van de keuze voor de monoculturele suikerteelt. Met als dramatisch gevolg dat de Antillen in een afhankelijke positie ten opzichte van de kolonisator bleven. Of zoals Nelly Schmidt het schrijft: « Les colonies françaises étaient soumises au régime de l’exclusif, qui leur interdisait tout commerce avec l’étranger et toute utilisation de navires étrangers pour leur échanges. » (Nelly SCHMIDT, « L’abolition de l’esclavage : cinq siècles de combats (XVI-XX siècle), 2005.) De Franse koloniale bezittingen bevonden zich in een positie waarbij ze vrijwel gedwongen werden om vanuit Frankrijk of het Franse imperium handelswaren te kopen die ze via handel met vreemde handelspartners goedkoper hadden kunnen bekomen.

Nu de slavenarbeid afgeschaft was, werden de slaven vervangen door contractuele werkers uit Indië of Afrika, die voor een miserabel loon in uiterst slechte werkomstandigheden werkten. De vroegere slaven verkregen naast hun vrijheid ook het stemrecht. Maar de participatie nam snel af, van 70 percent in 1848 naar 11 percent in 1871. Ook het openbaar onderwijs bleef lange tijd beperkt. Aan het einde van de negentiende eeuw bedroeg de scholarisatiegraad van kinderen van 6 tot 10 jaar amper 14%. De ideale burger van de kolonies was een gedisciplineerde, goedkope arbeidskracht met beperkte burgerrechten en weinig vorming. Via oproepen tot verzoening en een cultus rond de figuur van Victor Schoelcher, de pleitbezorger van de wet van 1848 ter afschaffing van de slavernij, werden de eilandbewoners ertoe aangezet het recente leed van de slavenarbeid te vergeten.

Met het verdwijnen van de slavernij verdween echter niet de economische ongelijkheid. De plantagehouders en hun afstammelingen (de békés) bleven rijk, zelfs rijker dan ze voordien waren. Aan het einde van de negentiende eeuw controleerden ze grote plantages met goedkope werkkrachten, en konden bovendien rekenen op geld dat voortkwam uit “l’indemnation de l’abolition de l’esclavage” (een schadeloosstelling). Zij behielden hun vaak uitgestrekte eigendommen, terwijl de bevrijde slaven moesten overleven met een precair salaris.

Integratie in de Franse Republiek
In 1946 werden de eilanden volwaardige departementen van de Republiek. In Frankrijk werd de toekenning van de Franse nationaliteit aan de inwoners van de eilanden, in meerderheid afstammelingen van slaven, gezien als een genereuze geste. Alle mooie woorden ten spijt, werd deze “départementalisation” helaas niet gevolgd door een echte sociale en economische emancipatie. Economisch gezien werden de Franse Antillen gehandhaafd in een totale onafhankelijkheid ten opzichte van de metropool. In de loop der jaren begon in de Antillen het besef te groeien dat de “départementalisation” een vergissing was. De Martinikaanse dichter Aimé Cesaire, ooit een voorstander van de integratie van de eilanden, verborg zijn bitterheid niet wanneer hij in 1971, geïnterviewd door Le Monde, een balans opmaakte. « En 1946, nous avons rêvé d’une France généreuse (…). La départementalisation pour nous, devait être l’égalité des droits. Elle ne le fut pas. Le nouveau système est devenu encore plus colonialiste que l’ancien. Peu à peu, il a secrété ses privilégiés : ceux qui vivent de lui, les fonctionnaires, les grosses sociétés, le lobby antillais qui pèse sur le pouvoir. »

Koloniaal systeem
Césaires analyse is nog steeds relevant voor de huidige situatie. De slavernij mag dan al afgeschaft zijn, de eilanden mogen dan al departementen van de Franse Republiek geworden zijn, de samenlevingen op Guadeloupe en Martinique hebben tot op de dag van vandaag een in wezen koloniale structuur. De plantages zijn verdwenen, maar de afstammelingen van de plantagehouders, de békés, bezitten de belangrijkste import en exportondernemingen. Dit zijn bedrijven die van kapitaal belang zijn in een economie, die 90 percent importeert van wat het consumeert. Op het eiland Martinique bijvoorbeeld zijn er tegenwoordig 80 families van Békés, ongeveer 4000 personen. De machtigste van deze families controleren meer dan de helft van de economie op de eilanden. In de recente conflicten worden de Békés er dan ook van beschuldigd dat zij de prijzen kunstmatig hoog houden omdat zij alle grote supermarkten in handen hebben.

Politiek instabiel, getroffen door grote werkloosheid en hoge kosten van levensonderhoud, economisch afhankelijk van la métropole, verscheurd tussen een kleine bezittende klasse en een veel grotere klasse van bezitlozen, draagt Guadeloupe onmiskenbare de sporen van vier eeuwen kolonisatie door Frankrijk. De recente sociale troebelen op de eilanden zijn dan ook meer dan plotse uitbarstingen van ongenoegen over een lage koopkracht tengevolge van de financiële crisis. Zij moeten in verband gebracht worden met een eeuwenoude geschiedenis van ongelijke verhoudingen tussen kolonisator en gekoloniseerde, tussen plantagehouders en slaven, tussen bezitters en bezitlozen.

(De basis van deze tekst is een artikel van Jérôme Gautheret en Thomas Wieder in Le Monde van 20 februari 2009, “France-Antilles: quatre siècles d’incompréhensions”. Aan de hand van bijkomende literatuur (zoals de studies van Nelly Schmidt, Alain Ph. Blérald en Pascal Perri) werkten we het onderwerp verder uit.)