Interview met Johan Sanctorum: "De Spontane Stad"
Interview met Johan Sanctorum: "De Spontane Stad"
Pascal Debruyne (uit TiensTiens Nr 7)10 juli 2006 – 11:34
Johan Sanctorum zijn levenswandel, wat hij zijn ‘curriculum mortis’ noemt, volgt een quasi-chaotisch parcours op zoek naar samenhang. Achtereenvolgens was hij uitgever/hoofdredacteur van een filosofisch magazine, drukker, intendant-regisseur van een operagezelschap, docent aan de univ, communicatie-adviseur bij Noël Slangen, architectuurcriticus… en nu filosoof/columnist/onderzoeksjournalist. Zoals hij zegt: “Ik ben niet de Johan Sanctorum van 10 jaar terug, en ergens toch weer wel, want ik heb een verleden, een geheugen, lidtekens...” Tijd om deze man wat ruimte te geven...
Foto van freddy Willems
U werkt momenteel samen met Alfredo De Gregorio en schreef een boek over Aldo Rossi.. Wie zijn deze mensen en hoe bent u met hen verbonden?
Johan Sanctorum: Alfredo De Gregorio is een architect met Italiaanse roots die uit hetzelfde Hasseltse milieu afkomstig is als Noël Slangen, Steve Stevaert, Ernest Bojak e.a. Maar hij is een urbanist met eigenzinnige ideeën die sterk afwijken van het klassieke modernistische zootje dat overal zijn ding wil doen, zonder aandacht voor het stedelijk organisme. Ik doe research voor hem rond stedelijke identiteit, een begrip dat wij twee jaar geleden gelanceerd hebben en waar nu zowat iedereen het over heeft. Uit onze samenwerking groeide het boek ‘Passione Urbana’, waarin ik eigenlijk terugga naar de Italiaanse architect Aldo Rossi die in 1997 stierf. Rossi waarschuwde in de jaren ’60 al dat gedachtenloze architectuur van de schone plaatjes, die vooral de aandacht vestigen op het ego van de ontwerper, niet deugt. Hij was eigenlijk een filosoof-kunstenaar met een sterk picturaal talent, zoals ik met een muzikaal talent begiftigd ben. Het is een voordeel en een handicap, het maakt je onthecht maar het schept ook gespletenheid, je pendelt over en weer tussen werelden. Aldo Rossi was voor mij hoe dan ook een revelatie; als persoon, als architect, en als denker..
U lijkt bevreesd voor het systemische/systematische in onze maatschappij. Het systeem probeert ons voortdurend te beheersen en te beknotten, zo zegt de bijna Foucaultiaanse geest van uw werk?
Johan Sanctorum: Ik ben niet bevreesd, ik stel gewoon vast. ‘Filosofie’ is sowieso geen vak, maar een kritische attitude, gericht op ontmaskering van mechanismen, waarbij enig analytisch vermogen wel helpt, plus een dosis verbaal talent. En die heb ik toevallig allemaal wel. Ik stel me zowel op het standpunt van de achtervolger als die van de achtervolgde, het is een spel van kat en muis met de macht. Filosofie is dus per definitie politiek geëngageerd en paranoide. Ze is gelinkt aan complottheorieën en de zoektocht naar grote verbanden die verborgen moeten blijven. Filosofen staan dus ook per definitie met één been buiten de samenleving. Men heeft moeite om je te ‘plaatsen’ zoals uw vraag suggereert,- je moet tegen dat soort eenzaamheid kunnen.
Het systeem,- zeg maar: de maatschappelijke orde, zijn mechanica en zijn strategisch beheersingsinstrumentarium, moet inderdaad voortdurend in vraag gesteld worden. Maar Foucault was eigenlijk nog optimistisch. Hij analyseert de machtsstructuren en definieert subversiviteit als de ‘luis in de pels’, iets dat in de marge gedijt. Maar in de postmoderne samenleving wordt alle tegenstellingen aan de kant gezet. Er zijn geen antithesen, alles convergeert in het model van de neoliberale logica van vraag en aanbod. De luis is een nuttig dier geworden, en daarmee wordt cultuur geherdefinieerd als simpele som van alle geluiden, de maatschappelijke polyfonie die weerklinkt in de eindeloze talkshows op TV. Je mag je zeg doen, maar eigenlijk heeft het allemaal geen belang. Dat is de tragi-komedie van de hedendaagse democratie.
De massamedia moeten niet meer informeren; hun functie is vooral om het marketingmechanisme te smeren. Zopas gaf mediaminister Geert Bourgeois de commerciële zenders de toelating om met kinderreclame te beginnen. Maar ook Tony Mary, baas van de openbare zender, hoort men elke dag luider kermen dat hij ook reclame op zijn zenders wil.
Er is dus een proces aan de gang waar Foucault in zijn diepste nachtmerries nooit van kon dromen: de heroriëntatie van het systeem tot democratie van de zappende comsument. De politiek-bewuste enkeling bestaat niet meer, hij beweegt zich op de markt waarin partijen zich als merken gedragen en, omgekeerd, de merken investeren in emoties. Mensen als Noël Slangen, icoon van de zogenaamde ‘communicatiewetenschap’ die van de leugen een wetenschap heeft gemaakt, voelen zich hier uiteraard als een vis in het water: via enquêtes komen de politieke marketeers precies te weten wat er ‘leeft’ in de verschillende doelgroepen. De permanente restyling van de producten camoufleert uiteindelijk de totale stabiliteit van dit systeem, dat niet meer in vraag kan gesteld worden omdat het zo flexibel is.
De architectuur die neergepoot wordt in steden, van woonkazerne tot het gigantische city-marketinggedrocht zoals het Urbiscomplex in Gent, vervult u met angst. Volgens u leidt dit zelfs tot geweld. U verwijst naar de situatie in de Parijse banlieues, waarbij u stelt: “Liever een organisch gegroeide krottenwijk dan Le Corbusier zijn idee van “Totale Planning”; van de beheersing en totale ontmenselijking.” Kunt u dit even uitleggen?
Johan Sacntorum: Toen ik dat artikel in De Standaard publiceerde, kreeg ik half architectuurminnend Vlaanderen over me heen. Vreemd hoe die Le Corbusier nog altijd een soort heilige is. Toch is hij de peetvader van de stedenbouwkundige maakbaarheidsmythe, die het jaar nul uitroept en vindt dat men eerst de mens mentaal moet afbreken alvorens de zgn. ‘nieuwe mens’ kan verrijzen. In het verlengde van deze fascistoïde, anorganische logica vond Le Corbusier dan ook maar dat men de oude stad moest vernietigen, die aanknopingspunten met het verleden en het collectief geheugen bevatte. Het modernisme beoogt dus de hersenspoeling. En inderdaad: zijn beruchte, gelukkig nooit uitgevoerde ‘Plan Voisin’ uit 1923 beoogde een kaalslag van een groot stuk van de Parijse binnenstad. Le Corbusier’s universum was daarenboven gebaseerd op segregatie, dus net niet op een sociale mix: elke klasse moest haar eigen soort gebouwen hebben. De hogere klasse woonde uiteraard meer luxueus en dichter bij het stadscentrum, het proletariaat moest de kazernes in, in de periferie. Op de achtergrond speelde onmiskenbaar een rechts-totalitaire tijdsgeest die gecombineerd werd met een anti-traditionalistisch maakbaarheidsideaal.
Ik verkies dan inderdaad de sloppenwijken, waar het systeem geen greep op heeft en waar nog een vorm van zelfredzaamheid heerst. De opstand in de banlieues was niet eens politiek (naar ‘t schijnt terroriseren diezelfde allochtonenbendes nu ook de jongeren die in Parijs tegen het banenplan betogen en dus eigenlijk aan hun kant staan…), maar puur biologisch, zoals opgehokte kippen of varkens psychotisch worden.
Geplande stedelijkheid leidt tot een pervers soort machtsarchitectuur die geweld uitlokt. Niet toevallig komt ze voort uit het 19de eeuwse nationalisme. Kijk naar de planoloog Hausman die in het Parijs van 1860, ten tijde van het conservatief-burgerlijke Empire-regime, de brede boulevards ontwierp waarop we zo graag flanneren en die allemaal in stervorm op één punt uitkomen, de Place de l’étoile. Die brede boulevards vooral bedoeld om legers snel ter plaatse te brengen en stedelijke onlusten snel te smoren. Maar door dat historisch perspectief te verwaarlozen, borduurt de moderne architectuur voort op dezelfde vormentaal, en is ze gedoemd om fouten eindeloos te herhalen. Kijk naar Ground Zero: op de plaats van de Twin Towers zal een nóg hogere mastodont verrijzen, het lijkt wel alsof het modernisme in zijn destructieve logica ook zijn eigen vernietiging programmeert…
Veel steden zijn trekpleisters geworden door de handtekening van grote architecten zoals het Guggenheimmuseum in Bilboa, een creatie van Frank Gehry of het Antwerpse justitiepaleis van de architect Richard Rogers? Hoe staat u tegenover deze trend?
Johan Sanctorum: Tja, die ‘handtekening’, dat is het nu juist. Ik heb over dat zonet ingehuldigde Antwerpse Justitiepaleis twee jaar geleden een kritisch artikel geschreven en gewaarschuwd voor spilzieke prestige-architectuur. En die kritiek lijkt nu bevestigd: Rogers heeft het budget schromelijk overschreven en niemand durfde te kicken tegen deze halfgod uit Londen. De staat zal het gebouw dus noodgedwongen verkopen en leasen, de fameuze truc van de ‘sluitende’ Verhofstadt-begrotingen, wat de bevolking nog eens een bom duiten zal kosten. Deze financiële strop is echter maar de oppervlakte van een dieperliggend euvel: ‘Sir’ Richard Rogers is op geen enkel moment met Antwerpse stedelijke identiteit bezig geweest, laat staan met het imagoprobleem van onze justitie sinds de Witte Mars.
Want dan had dit een nederig, bescheiden gebouw kunnen zijn in plaats van een modernistische remake van het Brusselse Poelaertpaleis. Wat is het gebouw dus wél? Een merkteken van de architect: ‘Hier was Richard Rogers’. Voor een privé-woning zou dat nog kunnen, maar voor publieke architectuur vind ik dat gewoonweg immoreel. De semantische verschuiving rond dat justitiepaleis was trouwens opmerkelijk. Op de website van Rogers staat nog steeds dat die ‘omgekeerde frietzakken’ op het dak, zoals de Sinjoren ze nu al spottend noemen, naar de zeilboten op de Schelde verwijzen. Hij heeft dat waarschijnlijk uit een belegen toeristische gids gehaald, want er varen allang geen zeilboten meer op de Schelde. Maar nu heeft een of andere slimmerik het gebouw herdoopt tot ‘Vlinderpaleis’. Zie je het probleem? Rogers is met pure beeld-architectuur bezig geweest, die verbluft maar die eigenlijk geen intrinsieke betekenis draagt. Ik denk dat stedelijke architectuur zich dringend eens moet bezinnen over haar missie. En daarvoor wou mijn boek ‘Passione Urbana’ een aanzet zijn. Een pleidooi voor tegelijk meer bescheidenheid en meer gevoel voor authenticiteit,- de stad herdenken vanuit de grote en kleine verhalen.
Met die verhalen lijkt u de stad te lezen in uw ontwerpen. Architectuur moet zich geworteld weten in datgene wat van onderop ontstaat. De stad moet groeien vanuit zijn (bestaande en onbestaande) verhalen? Hoe gaat u te werk om vanuit die verhalen op te bouwen tot een ontwerp? Leidt dit niet tot een stad vol kneuterigheid?
Johan Sanctorum: Je moet het echt zien als een vorm van psychoanalyse, een therapie die via de herinnering heelt. De stad zichzelf laten her-inneren. Het geheugen is de sleutel om te groeien, zoals in een organisme. Zieke, geblokkeerde mensen zitten in de knoop met hun verleden. De steden zijn heden traumatische weefsels omdat ze in handen zijn van planologen die een soort artefact, een kunststad in hun hoofd hebben. Terwijl het er juist op aan komt, de lichamelijke stad te regenereren, zoals een hond haar ervaart, met zijn neus en naar de bodem gericht; sterk zintuiglijk en daardoor schijnbaar onsystematisch. Dat is niet kneuterig maar organisch en sensueel, het aanvoelen van de ‘korrel’. Het stedelijk lichaam is in permanente verandering, zoals de groepen en individuen die haar bewonen. Met dat biologische motief loopt een pedagogisch motief parallel: we leren uit het verleden, het geheugen dient dus ook, en misschien wel vooral, om te zeggen wat we niét moeten doen. Evolutie is dus progressief. Ik wil de stad zien vanuit de mogelijke evolutie: als een wezen dat groeit en weggroeit naar iets anders, maar op de manier dat elk moment van de tijd zich in dat lichaam heeft gegrift.
Het uiteindelijke architecturale ontwerp moet naadloos passen in dat geheugenweefsel, zonder pastiche of historische imitatie te worden. Dat is dus absoluut het tegendeel van de Le Corbusier-doctrine. Goeie architectuur zie je niet, zo vanzelfsprekend is ze. Dat bedoelde Aldo Rossi met zijn fameuze slogan: ‘In order to be significant, architecture has to be forgotten’.
Uw geleefde stad, als ik dat zo mag noemen, is een vrouwelijke stad die het romantische ongeordende binnenbrengt in de rationele en lineaire mannelijkheid van steden? “Het Fallisch-evolutionair en rechtlijnig denken heeft behoefte aan een afremmende en kwalitatieve antipode.” De Polis is volgens u vrouwelijk. Kunt u deze vrouwelijkheid even uitleggen en een voorbeeld geven hiervan?
Johan Sanctorum: Het gaat me om complementariteit, een erotisch soort spanning tussen de rationele, monumentale ‘mannelijke’ stad en de intuïtieve, intieme en ook wel informele ‘vrouwelijke’ stad. Ik steden als organismen die polair en duaal leven, zoals elk menselijk wezen ook beide sexen in zich heeft, dat is nu zelfs biologisch aangetoond.
Leuven is bv. zo’n stad die duaal en zelfs hermafrodiet functioneert. Enerzijds een universiteitsstad waar de ratio van het academisme triomfeert. Tegelijk is het echter een stad van het begijnhof en het zorgprincipe, een soort vrouwelijke zin voor samenhang en totaliteit die haaks staat op de anatomische levensvisie. Het zijn die twee krachtvelden die Leuven maken tot een aangename, vitale stad, je voelt het ook als je erin loopt. Het stedelijk raster heeft zich daarop onbewust georiënteerd: er is het avenue-gevoel van de Bondgenotenlaan en het Stationsplein, maar er zijn ook de talloze steegjes, binnenhoven en verborgen plekjes die ons aan het oog van Tobback’s camera’s onttrekken. Er mag van mij dus controle en overzicht zijn, zolang er ook maar zijstraten, vluchtwegen en uithoeken zijn die ons dat ‘savanne’-gevoel geven van onopvallendheid en geborgenheid. Ik noem dat ‘vrouwelijk’, omdat het om interieurs gaat, kleine momenten, het efemere, het spontane en het toevallige. Meer op de maancycli georiënteerd dan op de zonnetijd.
Gent anderzijds beleeft die dubbelslachtigheid op een andere manier,- nl. die van ‘mannelijke’ torenstad, die schaduwen werpt waarin vrouwelijke ‘okselmomenten’ gedijen. Dat spel tussen hoogte en diepte, licht en duisternis, is typisch Gents. Met het water als spiegel tussen de twee. Soms gaat dat om kleine, verrassende accenten.
Sas Van Rouveroij en Sven Gatz pleiten in hun “Liberaal Stedenmanifest” ervoor, om vanuit een liberaal stedelijk perspectief, de middenklasse terug naar de stad te brengen. Uiteindelijk brengt deze nieuwe stedelijke middenklasse een welvaartscreatie die de hele stad ten goede komt; Kortom het verhaal van Richard Florida’s “Creatieve Klasse”. Hoe staat u tegenover deze visie?
Johan Sanctorum: Ja, dat is een typisch neoliberale visie van de ‘hardwerkende Vlaming’ die, zo wordt stilzwijgend meegegeven, voor al de sociale parasieten betaalt, de allochtonen, werklozen, etc. De middenklasse is helemaal niet creatief, ze is vooral behoudsgezind en angstig, daarom migreert ze terug naar de stad. Het platteland is terug een gevarenzone geworden, de villawijken worden steeds meer door homejackers geterroriseerd. In de stedelijke luxeghetto’s naar Amerikaans model, de zgn. ‘gated communities’, kan de middenklasse zich afschermen tegen de uiterlijke tekenen van armoede die steeds schrijnender worden. En als straks de stemplicht afgeschaft wordt zullen het, zoals in de VS, de enigen zijn die nog gaan stemmen, al wat eronder zit haakt af. Het Antwerpse Zuid (waar het Justitiepaleis staat…) en de Brusselse Dansaerstraat worden dat soort trendy luxeghetto’s. Het lijkt meer op verschansen. Er is, met de implosie van de natiestaten in ’t algemeen en de Belgische monarchie in ’t bijzonder –wat ik als republikein alleen maar kan toejuichen- overigens een algemene tendens van de grote politieke partijen merkbaar om zich op de stad te focussen, als een soort eilandcultuur, waar op enig chauvinisme kan ingespeeld worden. Ook het Hasselt van Steve Stevaert is typisch zo’n geval: in het centrum wonen hoofdzakelijk begoede gepensioneerden. Er is een strenge sociale controle maar ook veel politie aanwezig om hen een veiligheidsgevoel te geven. Vandaar ook de typische kneuterigheid die de Hasseltse binnenstad kenmerkt. Voor mij is dat geen pluriform stedelijk weefsel maar monocultuur die politiek met voorbedachten rade wordt gecreëerd.
Diezelfde “Sas” wou maar al te graag een Forum in Gent; met of zonder een wedstrijd en ongeacht of de Gentenaar dat zou willen. Volgens U past het idee van zo’n forum niet bij het karakter van het Gentse socio-culturele universum?
Johan Sanctorum: Ik heb daar inderdaad een tekst tegen geschreven die blijkbaar wel haar sporen heeft nagelaten. Gent is een stad die van oudsher anarchisme en autonomisme uitstraalt. Ze was het broeinest van de protestantse opstand in de 16de eeuw en de bakermat van het Vlaamse socialisme. Heel het rijke cultureel weefsel van deze stad is sinds de middeleeuwen subcultureel, functionerend vanuit kleine entiteiten, gezelschappen, clans, theatergroepjes, kunstkringen, etc, elk met een eigen publiek, rituelen, codes. Ik zie dat als een levendig, actueel functionerend erfgoed dat door zo’n Forum alleen maar dreigde te worden afgebroken en geherintegreerd in een superprogrammatie die de eigenheid van de cellen teniet doet. Het Forum stelde zich als modernistisch-centralistisch beheersingsplatform. Het project werd dan nog eens op een perverse manier doorkruist door de persoonlijke ambities van Gérard Mortier, een Narcistische opera-intendant van het grote geld die graag met architectuur uitpakt, weeral om een duurzaam merkteken na te laten in de geschiedenis. Sorry, maar daarvoor een Forum bouwen, als een soort Mortier-monument omdat de man toevallig in deze stad geboren is,… Er zijn andere mogelijkheden om nieuwe culturele infrastructuur te creëren, voor zover daar nood aan is, ik denk bv. aan het verkommerde Cirkus Mahy, dat wél historische banden heeft met de stad en een eigen verhaal vertelt. Af en toe moet het debat en de stedelijke communicatie ook leiden tot het niét realiseren van en ontwerp. Of architecten dat nu leuk vinden of niet.
Die cultuursector heeft volgens U het “Borgiacomplex”? Wat bedoelt U daarmee?
Johan Sanctorum: Ik bedoel daarmee dat intellectuelen en kunstenaars zich veel te sterk aan het systeem en het gezag verbinden. Cesare Borgia was de mecenas van Niccolo Machiavelli, die ik intens bestudeerd heb. Hij was niet alleen schrijver maar ook kunstenaar en dichter. Zijn hoofdwerk ‘Il Principe’ is voor de helft een kritiek op zijn broodheer en voor de andere helft een lofzang, vreemd maar waar. Sloterdijk heeft er in zijn ‘Kritik der Zynischen Vernunft’ op gewezen dat moderne cultuur corrupt is. Kunstenaars zijn laf en laten zich graag naaien. Iemand als Jan Fabre was goed begonnen, als een soort straathond en villadief die in kleine zaaltjes groteske, half-geïmproviseerde stukken bracht. Maar dan is hij zichzelf beginnen copiëren en at hij van de verboden vrucht,- hij werd gesubsidieerd en daardoor onschadelijk. Men ging zijn werk in de gangen van de ministeries hangen. Nu heeft hij zelfs het plafond van het koninklijk paleis mogen decoreren. Altijd weer met die eeuwige kevers, zijn handelsmerk, daarin lijkt hij op een architect, hahaha….
Het cultuurbeleid wordt uitgedacht door een minister met een scoutsvisie. U stelt dat cultuur “de doedelzak is die de kudde moet bijeenhouden”, “een strategische tool om de massa te socialiseren”. Cultuur is geen gezelschapsspel, maar een collectieve zoektocht naar identiteit, vol particuliere momenten. Het is de enige manier om zichzelf in vraag te stellen, te denken in de n-de macht…”. De heersende cultuurvisie maakt volgens u de dissidentie of het kritische discours verdacht. Moet cultuur zijn politieke (conflictueuze) rol terug opnemen ?
Johan Sanctorum: Wat Bert Anciaux nu beoogt, is de totale ontlediging van die subculturele marginaliteit, in naam van de ‘drempelverlaging’ en de ‘participatie’. Participatie betekent dat het systeem zo’n mate van perfectie heeft bereikt, dat het al zijn contradicties kan integreren. Dat is intrigerend én benauwelijk. Een motardclub kan geen autonome cel meer zijn, met eigen regels en codes, maar wordt een vertakking, een filiaal van het pluralistische-tolerante warenhuis, hetgeen uiteindelijk altijd neerkomt op politieke recuperatie, het controleren van deviantie. ‘Sociale cohesie’ is dus de codenaam voor verplichte deelname, een soort ‘Totale Mobilmachung’ die in de eerste plaats moet dienen om elke kritische maatstaf t.o.v. het systeem te neutraliseren. Tegenwoordig wordt iedereen die ‘neen’ of zelfs ‘ja, maar…’ zegt, als ‘verzuurd’ beschouwd. Als niemand nog aan de zijlijn gaat staan om het spel van buitenaf te bekijken, is er ook geen analyse of kritiek eer mogelijk. Hij gaat zelfs zover, om subculturen gelijk te stellen met kansarmoede, waardoor eigenlijk iedereen bekeerd moet worden tot het ‘grote verhaal’. Griezelig.
Dà à rom wil Bert ons zo graag zien kantklossen of bloemschikken. Vermarkting is daarin een essentieel proces. De markt is de absolute spelruimte die geen toeschouwers meer duldt, iedereen doet mee aan deze grote volksdans, willen of niet. De kus van 60.000 Euro voor Kate Ryan (naar ’t schijnt is het geld al op) bezegelt het huwelijk tussen cultuur, vrije markt en democratie. Geef het volk wat het graag wil en bepaal je prijs. Eufemistisch wordt dat ‘cultuurindustrie’ genoemd, een 19de eeuwse term voor een 21ste eeuws usurpatiemodel zonder weerga. Zelfs hetgeen ik hier nu zeg heeft nauwelijks enige belang, het is ‘ruis’, een fractie van het globale achtergrondgeluid waartoe cultuur is herleid. Jacques Attali heeft dat in ‘Bruits’ anno 1977 al voorspeld: cultuur als muzak, een ‘bruit de fond’ dat ons overal omringt zonder dat het nog opvalt,- het is puur decor en glijmiddel voor het grote consumptiefeest én zijn keerzijde, de dwang om te presteren en aan je ‘carrière’ te werken. Cultuur is nochtans, sinds de oertijd, een dissident fenomeen, een afwijking op de norm: het is de verzamelnaam voor alle uitingen van identiteit. Cultuur is dus verstoppertje spelen, in een hoekje kruipen en verhalen vertellen. Niét voor alle oren bestemd.
U houdt een pleidooi voor “subculturen”. Kunnen steden plaatsen vormen voor verschillen; meer zelfs voor een Groot Verhaal van verschillende culturen- een soort van stedelijke Multitude?
Johan Sanctorum: De stad van morgen zal osmotisch en polymorf zijn, of helemaal niet. Dat heeft ook met momenten van toe-eigening te maken: de stedeling moet de stad terug veroveren op het bestuur dat de ruimte usurpeert. Deze momenten van ‘privatisering’ (op een bank gaan zitten met een zakje frites, of gewoon ergens staan en je lief vastpakken…), microterritoria die als bellen ontstaan en weer oplossen in de stedelijke ruimte, vormen voor mij de essentie van de stad, als vrij-plaats. De ‘Stedelijke Multitude’ gaat over het leven dat zich verzet tegen de mythologie. Zoals de Romeinen hun rug keren naar het Colosseum en ’s zondags op het trottoir middagmalen. Of de Antwerpenaren die tegen de kathedraal plassen, wat de Hollanders dan hebben overgenomen. Dat is echter maar mogelijk omdat er een Colosseum en een kathedraal ís. Monumenten en grote verhalen zijn noodzakelijk. Ze lokken de antitese uit: de spontane, ironische, informele wandeling, het misbruik, de nonchalance. Steden zijn uitgevonden om te kunnen balanceren op de rand van het wettelijke, het fatsoen, het respect. Net daarom mogen ze niet té gezellig worden. Uiteindelijk geloof ik zelfs niet dat de stad een utopische plek is, een soort Platonisch Atlantis. Ik denk dat we de stad hebben uitgevonden om ‘la condition humaine’ zo scherp mogelijk te stellen en uit te vergroten, met al haar hoekigheden en absurditeiten. Een menselijk laboratorium dus, gericht op traagheid, reflectie, discussie, bewustzijn. Quo vadis? Waar gaan we naar toe?
Links:
http://www.tienstiens.orgDownload:
Nieuwslijnmeer

- Indymedia.be is niet meer
- Foto Actie holebi's - Mechelen, 27 februari
- Lawaaidemo aan De Refuge te Brugge
- Recht op Gezondheid voor Mensen in Armoede
- Carrefour: ‘Vechten voor onze job en geen dop!’
- Afscheid van Indymedia.be in de Vooruit in Gent en lancering nieuw medium: het wordt.. DeWereldMorgen.be
- Reeks kraakpanden in Ledeberg met groot machtsvertoon ontruimd
- Forum 2020 en de mobiliteitsknoop
- Vlaamse regering kan niet om voorstel Forum 2020 heen (fietsen)
- Fotoreportage Ster - Studenten tegen racisme
organische samenwerking
zwarte schildpad, 10/07/2006 – 16:13
interessant!
het stuk over de complementariteit van steden vind ik wel zwakker.
leuven, een aangename, vitale, 'complementaire' stad??? bweurk!! één en al (klein)burgerlijkheid ('ondanks' de studenten en de 'zorgzame' begijnen van toen...)
daar zitten volgens mij nog autoritaire trekken in uw ideeën, of zijn ze nog niet organisch genoeg. het gaat niet om (abstracte) complementariteit, maar om organische samenwerking, om de samenwerking van de organische eenheid/heelheid die de natuur is. in een gezond(e) lichaam/natuur is geen sprake van (hogere/vertikale) controle/toezicht ('complementariteit'), maar van multi-organische samenwerking, eenheid, heelheid..
de erotische spanning waar ge over spreekt is die van meester vs. slaaf (cfr. sm): zal ik (over)winnen/heersen of zij?
de zaak is dat we 'voorbij' deze 'spanning' moeten... naar werkelijke, en volledige samenwerking en eenheid/heelheid.
is het u nog niet opgevallen dat een stad eigenlijk een stenen kooi is? en dus de facto een vervreemding, en onderdrukking van de menselijke natuur? natuurwezens (zoals mensen) passen niet in stenen (of andere) kooien; hoe 'fraai' ook! sterker nog, (stenen) kooien knijpen mensen (langzaam) dood!
alleen in en met de natuur kunnen mensen WERKELIJK LEVEN! dat de (klein)burgerlijke, ziekelijke aanbidders van de zogenaamde 'vooruitgang' nog maar eens goed nadenken voor ze deze kritiek als primitief of romantisch in de vuilbak smijten!
de natuur is ni zomaar in stukken te kappen of te verpakken als een lap vlees. wat er gebeurt als we dat wel doen, is jammer genoeg 'live' te zien in onze maatschappij...
*
Met 6 miljard in de natuur?
Jan, 13/07/2006 – 14:56
Al ooit bedacht dat als we allemaal weer in de natuur gingen leven, met zijn 6 miljard, het dan wel heel ver zoeken worden naar nog iets van natuur? Binnen een jaar of vijftig zijn we misschien met 9-10 miljard... Misschien leefden mensen wel ooit meer in de natuur, maar dan was de wereldbevolking ook maar een fractie van wat ze nu is.
Niet dat er niet meer groen mag in de steden of zo, maar laat de mensen maar in de steden wonen, dan is buiten de steden écht ruimte voor natuur. Want terug naar een wereldbevolking van pakweg een miljard mensen, dat is niet voor morgen... En of het wenselijk is?