Indymedia.be is niet meer.

De ploeg van Indymedia.be is verhuisd naar DeWereldMorgen.be waar we samen met anderen aan een nieuwswebsite werken. De komende weken en maanden bouwen we Indymedia.be om tot een archief van 10 jaar werk van honderden vrijwilligers.

Financieringswet mede-oorzaak verschillende prestaties van Nederlandstalig en Franstalig onderwijs

Financieringswet mede-oorzaak verschillende prestaties van Nederlandstalig en Franstalig onderwijs

BRUSSEL -– Een onmiddellijke herziening van de eindtermen en leerplannen in de Franse gemeenschap en herziening van de financieringswet voor het onderwijs. Dat vraagt de Oproep voor een Democratische School naar aanleiding van een onderzoek van Nico Hirrt. Dat onderzoek zocht het antwoord op de vraag: “Waarom zijn de PISA-prestaties van de Franstalige en Vlaamse leerlingen zo verschillend?” Het resultaat is verrassend.

Hoewel er heel wat gelijkenissen zijn tussen het onderwijs van de Franstalige en de Vlaamse gemeenschap, zijn de verschillende resultaten op vlak wiskunde, wetenschappen en leesvaardigheid enorm groot. Franstalige leerlingen scoren gemiddeld 50 punten minder op de PISA-test (Program for International Student Assessment, dat de leerprestaties van 15-jarigen meet in de wereld inzake leesvaardigheid, en wiskundige en wetenschappelijke geletterdheid) dan Vlaamse leerlingen. Nico Hirtt, auteur, leekracht en de oprichter van de 'Oproep voor een democratische school', ging op zoek naar het waarom en kwam tot een verrassend resultaat.

Hij onderzocht meetbare facoren zoals sociale samenstelling, immigratie, schoolachterstand, oriëntering en inspanning die de vijftien jarige leerlingen deden voor de PISA-test.

Het onderzoek vertrok vanuit het standpunt dat de sociale oorsprong van de leerlingen de grootste rol speelt in het verschil tussen de resultaten. Want in het Franstalig onderwijs is het aandeel armeren en allochtonen een heel stuk groter dan in het Vlaamse onderwijs. Maar de studie toont aan dat het numerieke belang van migrantenkinderen in de Franse Gemeenschap in geen geval de prestatieverschillen kan verklaren. Toen men Franstalige en Vlaamse leerlingen vergeleek met een zelfde sociaal-economische status, bleek dat de Vlaamse leerlingen nog steeds een heel stuk beter scoorden dan hun Franstalige collega's.

Hoewel er in de twee gemeenschappen een sterke selectie wordt gehouden, worden leerlingen in Vlaanderen sneller geörienteerd naar het TSO of BSO. Daar tegenover staat dat er in Wallonië heel wat meer zittenblijvers zijn. Dit kan natuurlijk een stuk van de verklaring zijn: alle vijftien jarigen nemen deel aan deze test, ongeacht in welk leerjaar ze zitten. De zittenblijvers hebben dus in zekere zin een nadeel. Toch blijft het verschil tussen Vlaamse en Franstalige leerlingen die in een zelfde leerjaar en een zelfde onderwijstype zitten nog steeds 40 punten. Vlaamse leerlingen legden met grotere ijver hun PISA-test, wat 2,5 punten van het verschil kan verklaren.

Met al deze variabelen geneuteraliseerd, blijft er nog steeds een kloof van 38 punten tussen de resultaten van de leerlingen. Nog steeds 75% van het oorspronkelijke verschil in de prestaties tussen de twee gemeenschappen, aldus Hirtt.

Nico Hirrt kwam tot het besluit dat de meetbare factoren maar een kleine rol spelen en onderzocht daarom twee bijkomende objectieve factoren: de leerplannen en eindtermen die de twee gemeenschappen opleggen en de middelen en omkadering die het onderwijs in de gemeenschap krijgt.

Wat blijkt? Het verschil tussen wat de Vlaamse gemeenschap van haar leerlingen verwacht en wat de Franstalige gemeenschap verwacht is enorm.
In het Nederlandstalig onderwijs staat precies en tot in het detail uitgelegd wat de leerling moet kunnen én kennen. In het Franstalig onderwijs zijn de leerplannen vaag en kan de leerkracht dit interpreteren zoals hij wil. Het Franstalig onderwijs is vooral gericht op kunnen, maar men verliest de theorie uit het oog. Volgens Nico Hirtt is dit een grote fout die het Franstalig onderwijs maakt. Ook het niveau van de eisen is verschillend. Het eisenpakket voor Vlaamse leerlingen ligt een stuk hoger. Het Franstalige onderwijs is dus een stuk minder ambitieus, zegt Hirtt.

Daarnaast wordt er heel wat minder geïnvesteerd in het Franstalig onderwijs. Er wordt ongeveer 20% meer geld gespendeerd aan een leerling die onderwijs volgt langs Vlaamse zijde. Een herziening van de financieringswet dringt zich dus op, volgens Hirrt. Er worden enkel jongeren beneden de achttien in rekening gebracht om het relatief aandeel van de Vlaamse en Franse gemeenschap in de federale onderwijsdotatie te bepalen. Doordat er heel wat zittenblijvers zijn in het Franstalig onderwijs, zijn er een stuk meer leerlingen en zitten er ook relatief meer meerderjarige leerlingen.

"Daarnaast mag men in het federale parlement geen debat voeren over onderwijs omdat het federaal parlement er niet bevoegd over is. In het Vlaamse Parlement en het parlement van de Franse gemeenschap mag men wel over onderwijs praten, maar heeft men geen greep op de financiering van het onderwijs, die via een speciale wet geblokkeerd is sinds 1989", schrijft Hirrt.

Maar dit gaat ten koste van de toekomst van de kinderen: “Elk kind in België heeft recht op gelijkwaardig onderwijs, of het nu Franstalig of Nederlandstalig is”, besluit Nico Hirrt.