Indymedia.be is niet meer.

De ploeg van Indymedia.be is verhuisd naar DeWereldMorgen.be waar we samen met anderen aan een nieuwswebsite werken. De komende weken en maanden bouwen we Indymedia.be om tot een archief van 10 jaar werk van honderden vrijwilligers.

De onzichtbare stad (uit TiensTiens nr. 7)

De onzichtbare stad (uit TiensTiens nr. 7)

Tegengesteld aan het gangbare beeld over Afrika leeft 40 percent van de bevolking van dit continent in steden. Zowel de geschiedenis als de globalisering zorgen voor een sterke verknoping van onze steden met Afrikaanse steden, bijvoorbeeld tussen de Brusselse Matongéwijk en Kinshasa in Kongo. Filip De Boeck, antropoloog aan de Katholieke Universiteit Leuven, won samen met fotografe Marie Françoise Plissart en architect Koen van Synghel een Gouden Leeuw op de architectuurbiënnale van Venetië voor de tentoonstelling ‘Kinshasa, the imaginary city’. Een gesprek over stedelijkheid voorbij de gebouwde architectuur en over de manier waarop die stedelijkheid tot stand komt in Kinshasa.

13_onzichtbare_stad.preview.jpg

U spreekt over “Steden zonder Stedenbouw”. Bij gebrek aan stedelijke planning (maakbaarheid), vindt een stad zichzelf uit. Benadert u stedelijkheid dan vooral als een soort veranderend lichaam van mensen?

Natuurlijk is het niveau van infrastructuur belangrijk. Er is geen enkele stad die kan bestaan zonder. Ik zat laatst in Kongo voor een paar weken, in een huis zonder elektriciteit. Dan pas merk je hoe belangrijk die infrastructuur is. In Kinshasa dateert die infrastructuur vooral van rond de koloniale periode. Wat er nadien bijkwam, is nooit echt uitgebouwd. Er is geen stedenbouwkundig plan achter. Toch leven daar een 6 à  7-tal miljoen mensen samen. Op die manier moet je wel aanvaarden dat stedelijkheid meer is dan de gebouwen. Daarom schreven we ons boek “Kinshasa, de onzichtbare stad”. Met dat boek wilden we argumenteren dat een stad ook een levend lichaam is. Olivier Mongin sprak ooit over “La grammaire des jambes” of “de stad is zijn benen”. Volgens die gedachte bestaat de stad maar door de trajecten die alle inwoners van die stad afleggen en de ontmoetingen die daaruit voortvloeien. Het menselijk lichaam wordt hierdoor de basisbouwsteen van de stad. Dat lichaam zorgt voor een soort onzichtbare infrastructuur. Hoe minder infrastructuur er is, hoe meer plaats dat lichaam krijgt.

De stad bestaat volgens u uit meerdere “spiegels/weerspiegeling” en is eigenlijk een “mirroring city”. Kunt u dat uitleggen?

Natuurlijk zijn die “spiegels” of “reflecties” alleen een metafoor. Wat met die spiegels wordt gesteld is de verbondenheid van de stad met de individuele levenslopen en persoonlijke trajecten van mensen. Die spiegels zijn dus de verschillende manieren waarop die stad tot stand komt. De spiegelmetafoor laat toe de stad in zijn globaliteit te vangen, maar geeft toch de verschillende aspecten van de stad een plaats. Ik geef in het boek vijf niveaus van spiegeling in Kinshasa. Een eerste is de letterlijke spiegeling van Kinshasa tegenover Brazzavile, enkel gescheiden door een stroom. Die stroom geeft de twee steden een verhouding ten opzichte van elkaar. De koloniale spiegel is de tweede spiegel waardoor je ziet dat het koloniaal verleden steeds doorwerkt in het heden. Heden en verleden worden dus door die koloniale spiegel tegenover elkaar geplaatst. De demonen en de spoken uit dat verleden zijn soms nog heel sterk aanwezig. Een derde spiegel is die tussen stad en platteland die doorwerkt in de stad. We denken altijd dat rurale als een soort antipode van de stad, maar dat is een voorbijgestreefde modernistische gedachte. Eigenlijk is er in Kinshasa een samenlopend patroon van het rurale en het stedelijke. Dat rurale geeft mee vorm aan die stad. De ideeën van het platteland omtrent de jacht bijvoorbeeld dringen door in het dagelijks leven in de stad. De ruimtes en beelden van het platteland werken door in het stedelijk leven. Een vierde spiegel is de spiegel tussen “hier” en “elders”; Kinshasa en alles daarbuiten. Doorheen die vierde spiegel werken bijvoorbeeld de ideeën vanuit de diaspora, de Kongolezen in het buitenland, zoals in de Matongewijk in Brussel. Dat geeft aan Kinshasa een soort van transnationaal imaginair beeld. Het maakt Kinshasa groter dan het is. Dit transnationaal imaginair beeld bepaalt ook sterk de identiteit van de inwoners van Kinshasa. Het vraagstuk van die identiteit, weifelend tussen een Westerse blanke moderniteit en een eigen traditie is constant werkende. De vijfde spiegel is die tussen het private en publieke. Een voorbeeld hiervan is “Radio Trottoir”, de geruchtenmolen op straat. Radio Trottoir geeft die de stad mee vorm.. Een laatste niveau is de spiegel tussen “de zichtbaarheid” en “de onzichtbaarheid”, tussen de eerste wereld van de zichtbare infrastructuur en de tweede wereld van de “onzichtbare ideeën en vormen”, die steeds sterker die eerste realiteit mee vorm geeft.

De stedelijke infrastructuur is een schijnvertoning (een simulacrum), stelt U. “Heel Kinshasa staat vol afgesloten sanitair, herinneringen aan echo’s van een moderniteit die nog wel in haar uiterlijke vorm bestaat, maar niet langer de inhoud heeft die er oorspronkelijk mee verbonden was. Vandaag leven mensen in de skeletten van hun bevroren droom van vooruitgang en grandeur.” Toch zie je bij ons in steden ook die schijnvertoning?

Een terechte opmerking! Kinshasa is in die zin helemaal niet anders dan steden bij ons. Maar er zijn ook zaken die wel verschillen. Als ik uit het vliegtuig stap weet ik dat ik in Kinshasa ben. Sommige zaken gaan dus heel duidelijk voorbij de couleur locale, terwijl de relaties van de inwoners de specificiteit uitmaken van Kinshasa. Natuurlijk zijn er heel veel dezelfde vraagstukken op het niveau van het infrastructurele, alsook de exclusie die daarmee gepaard gaat en de armoede,…Terwijl bij ons die derde en vierde wereld de onderbuik van de stad vormen, bepalen die in Kinshasa veel sterker de dagelijkse realiteit. Het beeld wat wij verdringen is daar het dominante beeld. De luxe die wij tentoonspreiden, is daar veel meer verborgen achter muren en dus onzichtbaar. Een boek als dat van Bourdieu “La misère du monde”, een fantastisch boek over de banlieues in Parijs, kun je ook naar Kinshasa transponeren. In die zin beïnvloeden steden ook elkaar en is stedelijkheid een transnationaal gegeven.

Al lijkt stedelijkheid in Kinshasa heel spontaan en ongepland, toch lijkt de modernistische droom heel sterk, zoals u schrijft. “De voltooiing van de stad ligt steeds in een volledige breuk met het heden”. Is dat niet paradoxaal?

Er is zeker een utopisch verlangen naar een perfecte stad. Allemaal willen ze ten eerste een stad met goede wegen, bruggen, waar het niet stinkt enz. Verwonderlijk is wel dat die droom steeds zo radicaal is. Een voorbeeld daarvan is het idee de stad te verlaten en een nieuwe stad naast Kinshasa te bouwen. Er wordt dus weinig vertrokken vanuit de specifieke situatie en beperkingen van de stad. Toch lijkt het alsof die ideaalbeelden zich alleen realiseren in woorden. Vanaf het moment dat die utopie is benoemd, gedroomd en gesproken is, lijkt het alsof het de verwezenlijking van de utopie er al is. Op dat moment lijkt de banaliteit weer de overhand te krijgen. Die utopie bij inwoners is dus een soort van escapisme. Sommige religieuze kerken spelen daarop in door een nieuwe stad te gaan voorhouden, een nouveau Jeruzalem, een stad Gods. Misschien is dat mentale niveau van dromen en idealen wel het niveau dat Kinshasa mee helpt construeren, een soort mentaal beeld en de retoriek. Je ziet diezelfde paradox waar België ‘LOLA’ wordt genoemd wat ‘het paradijs’ betekent, terwijl het Westen aan de andere kant weer benoemd wordt als de plaats waar je dromen niet uitkomen. Dat neemt niet weg dat die dromen en ideaalbeelden er wel zijn en mee de stad bepalen.

Bepaalde stedelijke gebieden worden gezien als niet-plaatsen (Non-Lieux). Vooral wanneer men over Derde Wereldsteden spreekt, lijkt de Black Hole (zwart Gat)-terminologie niet ver weg (bvb. het laatste boek van Mike Davis “Planet of Slums” of Kaplans’ “The Coming Anarchy” in globale steden…) Hoe staat u tegenover dergelijke visies?

Dat soort analyses zijn toch bedenkelijk. Ons boek werd ook geschreven om enkele vraagtekens bij deze analyses te plaatsen. Een bekend voorbeeld van een soortgelijke analyse is het boek over Lagos van Rem Koolhaas. Hij beschrijft er Lagos stad vanuit de lucht, van buitenuit en bovenaf, terwijl hij de onderbuik van de stad nooit aan het woord laat. Die analyses blijven veelal steken in een soort aapjes kijken. Armoede en er chaos verwijzen niet automatisch naar een zwart gat. Er is steeds potentie aanwezig. De mensen die wonen in die Derde Wereldsteden, hebben eigen dromen en aspiraties. Ze zien zichzelf niet alleen als slachtoffer. Dat is een rol die hen vooral van bovenaf wordt opgelegd. De inwoners van die steden zijn actieve participanten in hun eigen economische en politieke agenda. Op hun eigen manier bouwen mensen hun leven uit. Van veraf lijken veel steden “alleen” slums en bidonvilles, en tot op zekere hoogte zijn die bidonvilles er ook. Toch is de reductie tot slachtoffers, gevangen in die bidonvilles betwijfelbaar. Die steden zijn dus wel ruimtes van analfabetisme, exclusie en marginalisering, maar aan de andere kant zijn het ook ruimtes met een enorme creativiteit en energie. Die Black Holes hebben dus ook potentie, zonder het te romantiseren of zo... Als je de stad bekijkt als een traject zoals wij deden, zie je dat mensen op een ongelooflijke manier omgaan met “beweging en verplaatsing”. Ze vertrekken zonder ooit zeker te zijn van hun aankomst. Deze houding is heel sterk aanwezig. Ze genereert heel veel toeval en onvoorziene dingen. Dat zorgt voor heel veel mogelijkheden die hier bij ons gewoon al uitgesloten zijn. Die moed is voor mij echt aandoenlijk…

Die pessimistische visies zijn nochtans heel dominant?

Absoluut. Toch hangen ze heel sterk samen met een 18de en 19de eeuws discours. Over Los Angeles en de “Inner City” van LA, spreekt men als “de darmen en ingewanden van de stad”, waar het krioelt van allemaal elementen die de stad ziek maken en vervuilen. Eigenlijk zegt dit meer over de mensen die dit soort van analyses maken, dan over de realiteit van die steden. In juni was ik bijvoorbeeld met Koen Van Synghel in Johannesburg in Soweto, een Zuid Afrikaanse township. Het beeld dat we hebben van Soweto is absoluut negatief. In realiteit zie je echter dat Soweto bijna een soort middenklassewijk is, waar iedereen een tuintje heeft en een huisje met koelkast enz. Het is dus geen slum of bidonville. In Kinshasa is dit ook zo. De meest vervuilde wijken zijn die wijken die gebouwd zijn in de koloniale periode. Er werd toen veel te dicht op elkaar gebouwd. Men vertrok vanuit een stedenbouwkundig plan dat misschien wel hier wel werkt, maar daar volledig onaangepast is aan de levenspraktijk van Kongolezen.

In uw boek stelt u dat zo’n modernistische planning van bovenaf bedenkelijk is. U geeft het voorbeeld van het bouwprogramma (OCA-programma). Naast de huizen die er werden gebouwd, ontstonden ‘zones annexes’, geannexeerde zones. Hierdoor ontstaat volgens u een spontane herterritorialisering van het stedelijk weefsel, wat u “proto-urbanisme” (nr. Bruno De Mulder) noemt…

Een groot deel van de fysieke stad, de geürbaniseerde stad, is nog altijd die stad die tot in 1960 is uitgebouwd door de Belgen. In de jaren ’50 was het OCA-programma een poging om een antwoord te bieden op de bevolkingsexplosie in Kinshasa. Helaas lukte dat soort planning van bovenaf toen al niet. Er moesten toen een 14.000 tal huizen gebouwd worden in Kinshasa, op een 40.000-tal in Congo. Toen al waren de geplande huizen ruimschoots onvoldoende om de voormalige stad te huisvesten. In 1960 had je al 400.000 inwoners. Na 1960 kwamen er geen bijkomende woningen meer. Toch groeide de bevolking wel gegroeid van 400.000 naar 6 tot 7 miljoen. Dat wil zeggen dat drievierde van die stad zich eigenlijk aan die ooit uitgebouwde en geplande stad heeft aangehecht, op een veel minder geplande manier. Het bestaande stadsrooster, het koloniale stadsplan bleef, maar de rest werd op een zeer informele wijze uitgebouwd.
De stad heeft zich dus van het geplande koloniale centrum verplaatst naar die buitenwijken. Die hingen er in het begin zo een beetje aan, terwijl ze nu eigenlijk het grootste deel van de stad zijn gaan uitmaken. Dat betekent dat de koloniale planning, die op zich goed gebouwd is, maar die vertrok van een typische Belgische gezinssituatie: mama, papa en de kindjes, twee slaapkamerkes, een livingske en een koerke daarachter, helemaal is gereconstrueerd. Al die huizen zijn zo aan elkaar gebouwd, aan elkaar hangend, uitgaand van dat Belgische demografische beeld. Het spreekt voor zich dat de Congolese realiteit van een familie er allesbehalve aan beantwoordt. Zolang de Belgische koloniale overheid daar aanwezig was er controle op wie daar woonde. Elke week kwamen er inspecteurs die kwamen kijken naar de hygiëne, naar de manier waarop de huisjes werden bewoond.

Na 1960 valt dat allemaal weg en wordt de ruimte van die huisjes op een andere manier gebruikt, geherdefinieerd en gereconstrueerd. Er werd een keukentje in dat koertje gebouwd en een optrekje waar de schoonmoeder kon inwonen, en nadien, met de stijgende economische crisis, werd die annex verder opgedeeld in twee of drie kamertjes. Die kamertjes werden dan gewoon onderverhuurd aan drie, vier families. Uiteindelijk wonen ze daar met vijf, zes families, terwijl de oorspronkelijke planning enkel ruimte voorzag voor een eengezinswoning. Je krijgt een gans andere invulling op basis van structuren van verwantschap in Centraal-Afrika. De stad recupereert en heeft dat Belgische, stedenbouwkundig plan naar zijn eigen hand gezet, er iets anders mee gedaan. De stad heeft zichzelf heruitgevonden vanuit die koloniale, modernistische stedenbouwkundige wortels.

Merkwaardig hoe ze het lichaam dat wordt opgelegd, eigenlijk gaan herbelichamen?

Inderdaad!

Volgens sommige auteurs brengt de globalisering vooral de tegenstelling tussen kosmopolitische, nomadische rijken en plaatsgebonden armen teweeg. Gelooft u in deze tegenstelling of is de globale verknoping en de netwerksamenleving invloedrijker dan we denken?

Zowel in Brussel of Kinshasa kunnen sommige mensen zich verplaatsen in de ruimte, gewoon door een ticket te kopen of een visum te bemachtigen. Toch gaat het niet alleen over fysieke verplaatsing. Als je die zes miljoen inwoners van Kinshasa bekijkt, die daar wel fysiek zijn, leven veel mensen ook mentaal ergens anders, bvb. in België, Parijs, New York, Johannesburg, … Dus ook al zijn ze ruimtelijk verbonden aan een specifieke plaats en fysiek beperkt tot de hoek van de straat, in hun hoofd zijn ze elders. De vraag is wat dat betekent voor die stad, waar al die mensen wel fysiek aanwezig zijn, maar imaginair al weg zijn?

Ook de informele economie van die stad brengt beweging en verplaatsing. Die informele economie werkt als een grote machine, die alle lichamen die daar rond lopen fysiek kan evacueren naar andere plaatsen. Die bewegingen lopen niet altijd via de officiële paden. Er zijn heel veel illegale pistes, zoals te voet tot in Zuid-Afrika stappen. Die mensen nemen deel aan andere vormen van globalisering, die misschien niet zo strak ingeschreven zijn in de formele wereldeconomie, maar daar zijdelings mee raken. Als je bijvoorbeeld kijkt naar de hele connectie die bestaat tussen een stad als Kinshasa en Dubai en Bangkok en de mensen die zich inschrijven in dat traject, daar heen en weer reizen, dat zijn dat heel dikwijls mannen die niet kunnen lezen of schrijven, maar die daar miljoenenbusiness opzetten en deelnemen aan de economische globalisering. En die informele pistes lopen hoe langer hoe minder naar Europa en het Westen. Ze vormen een soort van transnationale wereld die zich richt op het Midden-Oosten, op het Verre Oosten, China, en waar bepaalde mensen zich probleemloos weten in te schrijven.

Het rurale speelt in het overleven waarschijnlijk een grote rol in Afrika. Is er een groter verband tussen het rurale en het urbane dan in Europa?

Ja, toch wel, op verschillende niveaus. Het eerste niveau is de nulgraad van infrastructuur. In al die wijken waar mensen in armoede leven door de hele lange economische crisis, zie je een “villagization”, een ruralisering van de stedelijke ruimte. De stad gaat hoe langer hoe meer op het platteland gelijken. Soms heb je van die ‘communes urbano-rurale’, ruimtelijk en fysiek zijn daar geen asfaltwegen maar zand en duintjes. De wijken zelf structureren zich op basis van structuren die rechtstreeks uit het dorp komen, zoals etnische identiteit, met een ‘chef de quartier’ en familiechefs. Je hebt een hele dorpsstructuur die ingepland wordt en voortgezet wordt in de stedelijke ruimte.

Op economisch niveau zie je dat ook. Congo is sowieso een landbouwsamenleving en die praxis zet zich verder in de stad. Overal heb je tuintjes, ook op de vluchtheuvels van de grote boulevards wordt er maniok aangepland. Kinshasa is dus eigenlijk een stad die op een zeer agrarische manier zichzelf in leven houdt. Het dorp, de fysieke realiteit van het platteland is in de stad heel erg zichtbaar aanwezig. Ook de mentale ruimte van het dorp krijgt vorm in de stad, terwijl in de koloniale periode het dorp recht tegenover de stad werd geplaatst, want dat was een nieuwe ruimte die werd ingepland door de koloniale overheid.

In de verschillende verwoordingen zie je het kwalitatieve verschil dat aan het dorp gehecht wordt. Het dorp is bijvoorbeeld in het ontwikkelingsdiscours de ‘te ontwikkelen ruimte’. Toch is het dorp in de realiteit is de ruimte die voortdurend een moreel en ethisch kader blijft aanreiken, waarin mensen blijven functioneren in de stad. Als er iemand overlijdt blijft dat dorp een soort van formeel kader aanreiken. Ook bij huwelijken, bij begrafenissen, ziekten, keert men naar de mentale ruimte van het dorp terug. Al zijn er dus hoe langer hoe meer mensen die het dorp nooit gezien hebben, mensen die geboren en getogen zijn in de steden, echte stedelingen, toch blijft het dorp centraal in de dagelijkse leefwereld. Terwijl de stad heel agrarisch is, worden op het platteland dikwijls vormen van kapitalisme en moderniteit uitgevonden, meer dan in de stad, en toch is dat een rurale ruimte. De topografie van stad-platteland, die betekent dus niets meer in de postkoloniale wereld.
De stad in Congo is eigenlijk in grote mate een koloniale uitvinding. De stad werd van in het begin geduid als ‘centre extra-coutumier’, dus een plaats buiten de lokale tradities en gebruiken. Het was een ruimte van het moderne, tegenover het dorp als achterlijke ruimte. Dat zal altijd blijven in het taalgebruik van mensen. ‘Je monte en ville’.

De Afrikaanse stad is dus een koloniale uitvinding?

Ja. De stad was lange tijd een vrij ontoegankelijke ruimte. Als je kijkt naar een stad als Kinshasa, dan is die ontstaan als een groot arbeidskamp. De stad is dus niet ontstaan om er een mooie stad van te maken, maar als een industriële zone langs de rivier waar allerlei grondstoffen moesten kunnen geëxporteerd worden naar de metropool. Daar had je arbeidskrachten voor nodi. Elke koloniale mogendheid heeft dat op zijn manier gedaan. België heeft er voor geopteerd om een lokaal, indigeen proletariaat te vormen vanuit de Congolezen. Er werd een arbeidersklasse in kampen ondergebracht. Het waren bijna allemaal mannen. Alleen mensen die werkten voor de koloniale overheid en die dat ook konden bewijzen mochten de stad binnen. Anders werd je daar buiten gegooid en terug naar het platteland gestuurd. In die lokale stadswijken mochten alleen zwarten wonen, want er was een strikte rassenscheiding, Kinshasa was een soort apartheidsysteem avant la lettre. Heel het Zuid-Afrikaanse apartheidsmodel heeft zich sterk laten inspireren door het Belgische stadsplan met zwarte wijken en blanke wijken. Dat is de origine van dat soort van stad.

Het is pas naar het einde van de jaren voor de onafhankelijkheid dat er verandering kwam. Vanaf de jaren vijftig ontstond er een soort nieuwe, Afrikaanse stadscultuur met zijn eigen specifieke ruimtes, bars, waar mensen elkaar kunnen ontmoeten en waar nieuwe muziek ontstond; de typische Congolese rumba. Dat is een uitvinding van de jaren vijftig, die verbonden is aan het ontstaan van nieuwe ruimtes en vrije tijd. Dat heeft die Afrikaanse stad doen ontstaan. Dit verhaal is sterk verbonden met de koloniale aanwezigheid. Het is een verhaal van vermenging en van hybridisering en dat is ook eigen aan de stad zoals ze geworden is. Je kan van die stad niet meer zeggen ‘dat is Belgisch, dat is Europees, dat is traditioneel, dat is Afrikaans, …’. Al die dingen zijn door elkaar beginnen lopen. Ze hebben een eigen stadscultuur gecreeërd die “postkoloniaal” is en ook veel meer geglobaliseerd dan onze steden. Bij ons zie je problemen zoals de Vlaams Blokdiscours, de sans-papiers, … Een stad als Kinshasa kent dat al heel lang en springt daar al een hele lange tijd op een andere manier mee om. Mensen bewegen zich door de ruimte naar andere steden en verplaatsen zich veel makkelijker naar andere werelddelen. Mensen switchen bijvoorbeeld makkelijk tussen identiteiten, en het dorp en de stad zijn veel sterker met elkaar verweven. Er is een soort van hypermoderniteit. Zo zijn die steden veel moderner dan onze steden. Wij zijn veel provincialistischer. Kinshasa of Lagos, dat zijn steden waar de moderniteit tot in het extreme wordt doorgedreven.

Wij maken veel meer onderscheid tussen “binnen” en “buiten” en daar denkt men “binnenstebuiten”. De Urbanist AbdouMaliq Simone zegt dat dat als je een Derde Wereld stad wilt begrijpen, je vanuit migratie en beweging moet denken?

Hier is de grens veel minder poreus. Wij zitten veel meer vast aan lokale parochiale identiteiten, dan veel mensen in een werelddeel als Afrika. Daar kun je probleemloos en moslim zijn en tegelijk je voorouders vereren, deelnemen aan rituelen die echt niets met die islam-identiteit te maken hebben, uitgaan op zaterdagavond naar de discotheek en je kan dat allemaal probleemloos tegelijkertijd zijn. Je verwisselt voortdurend van identiteit. Terwijl het hier is van ‘eigen volk eerst’ en onder de toren. Daar is het helemaal niet het geval.

Bij ons zijn het straks verkiezingen, net zoals het ook in Congo verkiezingen geweest zijn. Brengen die verkiezingen in Congo wezenlijke veranderingen?

Bij de voorbereidingen van de verkiezingen ben ik rond getrokken met een kandidaat-deputé en dat was op zich eigenlijk heel interessant, een beetje een tragi-komische ervaring ook. Je ziet dat het aan de ene kant een heel grote oefening is in een soort van toegepaste politiek. Mensen die nooit voordien hebben kunnen deelnemen aan het politieke forum kunnen zich kandidaat stellen en nu pas echt leren wat politiek bedrijven is.

Soms zeggen ze ‘we doen niet mee aan de verkiezingen, want het is toch allemaal opgelegd door het Westen, en de verkiezingsuitslag staat toch alvast’, nu blijkt dat er waarschijnlijk een tweede ronde zal moeten komen, want de kandidaten van het Westen halen het blijkbaar toch niet zomaar. Mensen hebben dus het gevoel dat ze zelf toch kunnen spreken en toch een invloed kunnen uitoefenen en de ordewoorden die overal gegeven zijn waren eerst en vooral ‘stem voor een Congolees en geen buitenlander’, dat betekent ‘geen Rwandees’, dus stem niet voor Kabila. Stem niet voor mensen die ooit al deel genomen hebben aan het politieke leven, want we willen nieuwe mensen, we willen een nieuwe start.

Op zich is dat positief. Aan de andere kant, net zoals in 1960 met de Onafhankelijkheid, is er de idee dat er vanaf die dag een nieuwe wereld zal opengaan en men heeft zodanig het discours rond de verkiezingen opgebouwd en al jarenlang en nu dat de verkiezingen hebben plaats gevonden zal er ineens een nieuw tijdperk beginnen, maar dat zal natuurlijk niet waar zijn. Dus de ontgoocheling nadien zou ook wel eens heel erg groot kunnen zijn. En ook, binnen vijf jaar moeten er nieuwe verkiezingen plaatsvinden, maar hoe zullen die ooit worden georganiseerd? Hoe zullen die plaats vinden? Dat zal niet gebeuren. En nu riskeren de verkiezingen nog altijd uit te draaien op een fiasco voor het land.

Je ziet nu dat met de eerste ronde van de presidentiële verkiezingen er twee kandidaten komen bovendrijven, Jean-Pierre Bemba, erfgenaam van het Mobutisme, en Kabila, maar dat verdeelt het land echt in twee. Kabila heeft massaal gewonnen in het Oosten en Bemba in het Westen. Het is een breuklijn tussen Lingala-sprekenden en Swahili-sprekenden, tussen het Westen en het Oosten, en het riskeert dat land echt op te splitsen in twee delen. Het zou best kunnen zijn dat men zegt, om alle moeilijkheden te vermijden, van ‘Kabila, neem jij het Oosten maar, jij het Westen, we gaan het land opdelen’. En het kan in de kortste keren leiden tot een burgeroorlog. Dus de uitkomst van de verkiezingen zijn allesbehalve… Het staat niet in de sterren geschreven wat er zal gebeuren maar het is niet zeker dat het zal leiden naar iets beters. Ik ben er nog altijd niet zo van overtuigd. Laat ons hopen van wel. Nu, het geloof in die formele politiek is eigenlijk bijzonder klein. Mensen hebben nu ineens een politieke agenda gevonden van ‘we willen Kabila hier weer weg, we willen geen buitenstaanders’, ook geen Belgen en Fransen, maar het eigen recht in handen nemen. Heel goed, maar hoe dat moet gerealiseerd worden? Onze laatste vraag was altijd, ondanks alles, is er nog hoop en waar zou zich die dan situeren? ‘Ah, oui, oh, il y a de l’espoir!’ en als je dan vraagt ‘wat is het traject om tot die betere wereld te komen?’ Dat is er niet. Er is geen roadmap die leidt naar iets nieuws en beters.

En het nieuwe lijkt vaak een verlangen naar vroeger?

Dat ook. Eigenlijk wordt in de verkiezingen heel de politieke geschiedenis van Congo opnieuw een soort van ‘replay’. Je ziet hoe de vooruitgang vaak een vorm van terugkeer. Bijvoorbeeld ook toen Kabila aankwam, was dat ook een herspelen van de Onafhankelijkheid van 1960. Nog eens doen alsof je opnieuw kan beginnen.

Misschien is dat wel de link naar de Belgische verkiezingen, dat, iedere keer er verkiezingen worden gehouden, we denken dat door heel extreemrechts te stemmen, we de tijd kunnen terugkeren naar een soort vroegere traditionele samenleving?

Wat eigenlijk niet kan.

Dankjewel.