[Dossier] De notionele intrestaftrek: hoe het kapitaal vrijgesteld wordt van belasting
[Dossier] De notionele intrestaftrek: hoe het kapitaal vrijgesteld wordt van belasting
Jean-Marc Lauwers26 februari 2008 – 17:55
De Notionele intrestaftrek. Hoe bedrijven gefinanciërd worden. Hoe het kapitaal vrijgesteld wordt van belasting. Dit is een dossier geschreven door Jean-Marc Lauwers, verantwoordelijke voor fiscale problemen Attac Wallonie-Bruxelles en lid van Réseau pour la Justice Fiscale. De vertaling is van Koen Dille.

De notionele intrestaftrek werd ingevoerd door wet van 22 juni 2005. Het is een nieuw middel om de bedrijfswinsten te bepalen bij de berekening van de belasting op de ondernemingen.
“De aftrek voor risicokapitaal” (zo heet dat in de fiscale wetgeving) komt erop neer dat de opbrengst van een fictieve intrest (vandaar “notionele” intrest) mag worden afgetrokken bij het berekenen van de kosten van het kapitaal dat de aandeelhouders hebben ingebracht.
Om deze hervorming van de bedrijfsbelasting te begrijpen, kan het geen kwaad om uit te leggen hoe ondernemingen hun activiteiten financieren. Nadien behandelen we het doel van de hervorming. Daarover gaat hoofdstuk 1.
In hoofdstuk 2 bekijken we de notionele intrestaftrek in de context van de ontwikkeling van het financiële kapitalisme. Ten slotte eindigen we met een kritische bedenking.
HOOFDSTUK 1
1.0. Hoe bedrijven gefinancierd worden
We onderscheiden twee belangrijke bronnen van financiering.
1. De eigen fondsen van de onderneming, te weten de kapitaalinbreng van de aandeelhouders. De aandelen die ze in ruil voor hun inbreng krijgen zijn eigendomsbewijzen van het bedrijf. Het gaat hier om risicokapitaal. De vergoeding – dividenden geheten - die de aandeelhouders krijgen voor die kapitaalinbreng is inderdaad wisselvallig. Je bent nooit echt zeker of wel iets verdient. Het bedrijf moet immers winst hebben gemaakt. Voorts moet de Algemene Vergadering van de aandeelhouders ook nog beslissen of ze de winst – of een deel ervan – aan de aandeelhouders als vergoeding voor hun kapitaalinbreng zal uitkeren. Bovendien kan het bedrijf failliet gaan, bijvoorbeeld als er teveel verlies wordt geleden. In dat geval is het kapitaal dat de aandeelhouders verstrekt hebben definitief verloren. Hoe dan ook, deze vergoeding wordt betaald met de winsten van het bedrijf. Winst uitbetalen wordt dan ook niet aangezien als een kost voor het bedrijf. Ook de eigen fondsen van een bedrijf worden gefinancierd met een deel van de winst. Namelijk het deel dat niet aan de aandeelhouders werd uitgekeerd. Zoiets heet autofinanciering.
2. Fondsen door derden ingebracht. Hier gaat het om geld dat aan het bedrijf werd uitgeleend. Dat kan door obligaties uit te geven. In dat geval wendt het bedrijf zich rechtstreeks tot de geldmarkt. Het bedrijf kan echter ook een lening bij een bank aangaan. In beide gevallen worden die leningen vergoed met een rente, een vaste uitkering dus. Die is niet wisselvallig of onzeker aangezien ze niet afhangt van het feit of het bedrijf al dan niet winst heeft gemaakt. Als het bedrijf rente uitbetaalt, betekent dat dus wel een financiële last. Daarom dat renteterugbetalingen mogen afgetrokken worden van de winst voor die belast wordt. In geval van failliet zijn degenen die geld aan de onderneming hebben geleend, schuldeisers. Als de bezittingen en goederen van het failliete bedrijf verkocht worden, komen die schuldeisers eerst in aanmerking om vergoed te worden. De kans is dus reëel dat ze hun uitgeleende geld recupereren.
Er bestaat dus een essentieel verschil tussen deze twee financieringsbronnen.
Enerzijds lopen de aandeelhouders een ondernemersrisico omdat het bedrijf verlies kan boeken, maar vergroten ze hun patrimonium in geval van winst, wanneer ze dividenden uitgekeerd krijgen. Wordt de winst niet of maar voor een deel in de vorm van dividenden uitgekeerd, dan noteert het bedrijf – uiteraard omdat het winstgevend is,maar ook omdat het zijn winst binnen het bedrijf heeft gehouden – hoger op de beurs, wat voor een aandeelhouder betekent dat zijn aande(e)l(en) in waarde is gestegen, mocht hij het willen verkopen.
Anderzijds zijn er de schuldeisers, die aan het bedrijf geld hebben geleend. Tegenover hen heeft het bedrijf verplichtingen (obligaties!). Het moet op geregelde tijdstippen de contractueel overeengekomen rente uitbetalen en op de vervaldatum het geleende kapitaal terugbetalen.
1.1. De doelstellingen van de hervorming
De bedenkers van de notionele intrestaftrek zeggen zelf drie grote doelen voor ogen te hebben
1. Een einde maken aan het onderscheid tussen eigen kapitaal en geleend kapitaal. Anders gezegd: de dividenden (vergoedingen voor eigen ingebracht kapitaal) moeten net zo goed van de winst aftrekbaar zijn als de intresten (vergoedingen voor bij derden geleend geld).
2. Het risicokapitaal aantrekkelijker maken door de winsten minder te belasten.
3. Een alternatief vormen voor het bevoorrechte belastingregime van de coördinatiecentra[1], want die zullen eind 2010 ophouden te bestaan.
Hoofdstuk 2
Voor we de analyse maken van de gevolgen van de notionele intrestaftrek op fiscaal en budgettaire gebied en op de wijze waarop de rijkdom herverdeeld wordt, moeten we verduidelijken hoe de ondernemingen vandaag geleid worden in dit systeem van financieel kapitalisme.
2.0. De aandeelhouders als middelpunt van de economie
De boekhoudkundige winst van een onderneming kun je definiëren als het verschil tussen de productie en de uitgaven. Zo wordt toch gewoonlijk de winst gedefinieerd en zo wordt het door iedereen begrepen, al kan het zeker geen kwaad om de resultaatsrekeningen grondig uit te pluizen om beter te begrijpen wat men nu juist onder productie verstaat en wat precies als kosten moet worden aangerekend.
Aandeelhouders echter zijn tot een andere inhoud van het begrip winst gekomen. Voor hen is een onderneming maar eerst winstgevend als de winst hoger is dan de kostprijs van het geïnvesteerde kapitaal. Het gaat hier om een verborgen kost. Je vindt hem als zodanig niet terug in de resultaatsrekeningen. In het aandeelhouders jargon heet dat begrip Economic Value Added (EVA) of economische toegevoegde waarde.
Wat is de EVA ?
De aandeelhouders financieren de ondernemingen, met eigen kapitaal, anders gezegd: met risicokapitaal. Ze oordelen dat de vergoeding voor het geld dat ze ter beschikking stellen van het bedrijven, niet onder een bepaald minimum - de rentabiliteitsdrempel - mag zakken. Het referentiepunt van die drempel is de rentevoet van de staatsobligaties, dat zijn de leningen die de overheid uitschrijft. In België is die referentie de zogenaamde lineaire obligatie (OLO). Daar telt men dan nog een risicopremie bij. Aangezien vandaag de rentevoet van de OLO 4,40% bedraagt, zit die rentabiliteitsdrempel ergens tussen de 5,5 en de 6%.
Met andere worden, als de onderneming winst maakt, maar de verhouding tussen die winst en het eigen kapitaal (dat dus door de aandeelhouders is ingebracht) ligt niet boven de 5,5%, dan vinden de aandeelhouders dat bedrijf niet rendabel.
Men moet zich goed realiseren dat de EVA wel degelijk gezien wordt als een bodem. Pas daarboven begint de onderneming iets op te brengen voor het risicokapitaal. De Return On Equity (ROE) of winstratio die de aandeelhouders voor hun kapitaal eisen ligt trouwens vaak boven de 15%. Zulke hoge rendabiliteiteisen zetten de bedrijven onder druk, en die druk geldt zowel voor de CEO’s als voor de gesalarieerden, maar ook voor de toeleveranciers. Die buitensporige overheersing door de financiële wereld brengt zware gevolgen met zich voor de loontrekkers. Er wordt meer flexibiliteit geëist, met bijvoorbeeld contracten van beperkte duur of met uitzendarbeid en andere precaire statuten. Men verhoogt de arbeidsduur, zoals bijvoorbeeld in Duitsland. Almaar meer taken worden uitbesteed. Men verlaagt de sociale bijdragen voor de werkgevers, hoewel die bijdragen een indirect loon vormen, wat het steeds lastiger maakt om de begroting van de sociale zekerheid in evenwicht te houden. Door al die fiscale cadeautjes aan het bedrijfsleven, wat toch het geval is met bijvoorbeeld de coördinatiecentra en de notionele intrestaftrek, komt de herverdeling van de welvaart op de helling te staan.
Vandaag bevinden de aandeelhouders zich dus in het centrum van de economie. Die toestand is niet zomaar uit de lucht komen vallen. Door de liberalisering van de economie en de deregulering heeft het kapitaal zich in een sterkte positie gemanoeuvreerd. Dag in dag uit zoekt het gemondialiseerde financiewezen de plekken op waar de gunstigste deals kunnen worden afgesloten. Men dankt af om ergens de beurs in goede stemming te brengen. Men koopt op de beurs eigen aandelen op om de spoeling van de dividendenuitkering minder dun te maken. Activiteiten worden gedelocaliseerd en regio’s worden tegen elkaar uitgespeeld in een concurrentiestrijd voor de interessantste sociale en fiscale voorwaarden of de grootste subsidies.
Precies door hun overheersende positie, beslissen de kapitaalbezitters a priori over de gewenste rendabiliteit van hun kapitaal. De bedrijven moeten daaraan tegemoet komen als ze hun kapitaalverstrekkers niet willen verliezen. De kosten komen daardoor onder druk te staan wat men probeert te verhalen op de salarissen, de sociale bijdragen, de kwaliteit van de werkgelegenheid (men geeft bijvoorbeeld de voorkeur aan precaire statuten boven contracten van onbeperkte duur), de bedrijfsbelasting en de belasting op kapitaalopbrengsten. Zelfs de overheidsdiensten worden door het internationale financiewezen onder vuur genomen. Hoe minder staat er immers overblijft, hoe minder overheidsuitgaven en dus hoe minder belastingen er zijn, wat uiteindelijk de kosten van de onderneming verkleint.
2.1. Belastingaftrek voor risicokapitaal of notionele intrestaftrek. De gevolgen.
Het principe van de hervorming bestaat erin dat men het eigen kapitaal een fictieve kostprijs toekent. Men doet dus alsof men dat kapitaal had moeten lenen, wat niet het geval is aangezien het gaat om (risico)kapitaal en dat is door aandeelhouders ingebracht. Het is die fictieve kostprijs die gebruikt wordt om de aanslagbasis van het kapitaal te bepalen. De belastingaftrek voor risicokapitaal komt dus neer op een verlaging van de aanslagbasis. Die verlaging wordt als volgt berekend: men vermenigvuldigt het eigen kapitaal met de gemiddelde jaarlijkse rentevoet van de lineaire obligaties (OLO). Voor het belastingjaar 2007 - dat dus betrekking heeft op de winsten van 2006 – neemt men de jaarlijkse rentevoet voor OLO’s van het jaar 2005. Die bedroeg 3,442%.
Het zijn vooral de grote investeringen die van deze hervorming zullen profiteren. We herinneren eraan dat de notionele intrestaftrek verondersteld wordt de coördinatiecentra te zullen vervangen. Het zijn dus de transnationale ondernemingen die de eerste begunstigden van dit nieuwe systeem zullen zijn. Een poos geleden hebben de tandem Verhofstadt-Reynders rond gereisd in Azië en Noord-Amerika met de bedoeling het systeem van de notionele aftrek daar bekend te maken. Een van de voorwaarden om voor die notionele aftrek in aanmerking te komen was dat de kapitalen die aldus belastingvrij waren geworden, gedurende drie jaar in België moesten blijven. Als gevolg van die internationale voorstellingsronde werd die voorwaarde eind 2005 opgeheven. Inderdaad, de investeerders waren weliswaar gecharmeerd door de toegenomen rendabiliteit van hun geïnvesteerde kapitaal, maar over die rem van drie jaar op de mobiliteit van dat kapitaal waren ze niet te spreken. Aandeelhouders zijn immers permanent opzoek naar een maximale mobiliteit voor hun geld. Ze moeten de bedragen die zij wensen, kunnen investeren waar zij wensen voor de periode die zij wensen. Dit lijkt wonderwel op het project Multilateraal InvesteringsAkkoord (MIA) dat de OESO einde jaren 90 had onderhandeld, maar dat gestrand is op de mobilisatie van de burgers. De aandeelhouders zijn echter goed georganiseerd en wat ze multilateraal niet konden gedaan krijgen, hebben ze alvast hier bilateraal verkregen.
De belastingaftrek voor risicokapitaal heeft ook een weerslag op de begroting van de overheid. Voor 2005 hield men rekening met 520 miljoen euro minderinkomsten. Nieuwe schattingen echter wijzen uit dat het veel meer zal zijn, misschien wel 2,4 miljard.
Door de notionele intrestaftrek zal de belasting op de ondernemingswinsten gemiddeld 26% bedragen. Dat is behoorlijk lager dan het officiële belastingtarief van 33,99%.
En hoe zit dat voor de coördinatiecentra (ofte “financieringsonderneming voor de bedrijven van de groep”) ?
“Algemeen wordt aangenomen dat, rekening houdend met hun kapitalisatie en de toegepaste tarieven, de coördinatiecentra gemiddeld voor 4 tot 5% belast worden, wat binnen het gemiddelde blijft van wat dergelijke financieringsconstructies in andere Europese landen aan belasting betalen. “ (uit “Intérêts notionels” van C. Boeraeve, Y Dewael, en R. Rosoux, p.29)
Met de notionele intrestaftrek wordt dus een nieuw hoofdstuk geschreven van het verhaal van de belastingvrijstelling voor het kapitaal.
Laten we ook nog even aanstippen dat meerwaarden die men op de beurs realiseert in België niet belastbaar zijn. Aandeelhouders die dividenden opstrijken waar almaar minder belasting wordt opgeheven, zeker als het om transnationale bedrijven gaat, genieten dus een reëel fiscaal voorrecht.
Ten slotte nog dit. Eenmansbedrijven[2], hebben zich omgeturnd tot volwaardige ondernemingen. Zo komen ze ook in aanmerking voor de notionele intrestaftrek en profiteren ze van een belastingvermindering. Zoals we hierboven zagen, worden de winsten van een onderneming immers gemiddeld maar voor 26% belast, wat heel wat minder is dan de tarieven in het stelsel van de personenbelasting. Zo kun je inderdaad ontsnappen aan de progressiviteit van die belasting.
En aldus verschrompelt de herverdeling van de rijkdom, toch een van de belangrijkste doelstellingen van de belastingen, tot tweemaal niets.
Noten:
[1] Financieel filiaal van een transnationaal bedrijf. Dat transnationaal bedrijf financiert zijn coördinatiecentrum met leningen en beheert zijn thesaurie. Het geniet een bevoorrecht fiscaal statuut. Voor zijn belastbaar inkomen wordt namelijk een op voorhand vastgelegd bedrag aangenomen waardoor het slechts 0, 10% tot 2% belasting op zijn winst betaalt.
[2] Eenmansbedrijf : handelaars, ambachtslieden, kortom mensen die een vrij beroep uitoefenen van wie de inkomsten onderworpen zijn aan de personenbelasting, en die dus vallen onder een progressief belastingtarief (tussen de 25 en 50%). Als ze zich omvormen tot een onderneming genieten ze belangrijke fiscale voordelen. Ze worden lager belast, ze kunnen hun auto als bedrijfswagen aangeven, enz. Volgens het jaarrapport van de Dienst Financiën had je in 1996 280.100 ondernemingen die als dusdanig werden belast. In 2006 waren dat er 382.512.
Nieuwslijnmeer

- Indymedia.be is niet meer
- Foto Actie holebi's - Mechelen, 27 februari
- Lawaaidemo aan De Refuge te Brugge
- Recht op Gezondheid voor Mensen in Armoede
- Carrefour: ‘Vechten voor onze job en geen dop!’
- Afscheid van Indymedia.be in de Vooruit in Gent en lancering nieuw medium: het wordt.. DeWereldMorgen.be
- Reeks kraakpanden in Ledeberg met groot machtsvertoon ontruimd
- Forum 2020 en de mobiliteitsknoop
- Vlaamse regering kan niet om voorstel Forum 2020 heen (fietsen)
- Fotoreportage Ster - Studenten tegen racisme