Indymedia.be is niet meer.

De ploeg van Indymedia.be is verhuisd naar DeWereldMorgen.be waar we samen met anderen aan een nieuwswebsite werken. De komende weken en maanden bouwen we Indymedia.be om tot een archief van 10 jaar werk van honderden vrijwilligers.

Oosterweel: Openbaar onderzoek niet ernstig en bewust ontmoedigend

Oosterweel: Openbaar onderzoek niet ernstig en bewust ontmoedigend

Toen we via de pers vernamen dat de Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel (BAM) bij de Afdeling Stedenbouwkundig Beleid een bouwaanvraag had ingediend voor de Oosterweelverbinding, mailden we op 11 mei 2009 een brief naar de verantwoordelijke gedelegeerd gewestelijk stedenbouwkundig ambtenaar (stedenbouwkundigbeleid@RWO.Vlaanderen.be), naar de bevoegde minister Dirk van Mechelen, en naar de twee burgemeesters (Patrick Janssens en Willy Minnebo) die het openbaar onderzoek op hun grondgebied moesten organiseren (zie bijlage A).

In de brief stelden we dat, gezien de aard van het bouwdossier, de voorziene termijn van het openbaar onderzoek (30 dagen) veel te kort was:

‘Tijdens het openbaar onderzoek worden niet minder dan 450 plannen tegelijk aan de bevolking voorgelegd. Het gaat hier niet om een aanvraag voor het verplaatsen van een garagedeur, wel om een inspraakmoment over het grootste bouwproject ooit in Vlaanderen. Als gevolg van dat project wordt de halve stad een bouwwerf, van in Zwijndrecht tot aan Borgerhout, en verandert het aanschijn van een groot deel van de agglomeratie. Toch gaan de BAM en haar hoofdaandeelhouder (de Vlaamse regering, tevens vergunnende overheid) er blijkbaar van uit dat 30 dagen moeten volstaan om als burger of lid van een adviesorgaan dit megaproject te bestuderen en er een oordeel over te formuleren. 30 dagen die in de feiten 20 dagen zijn, want tijdens het weekend en op wettelijke feestdagen is inzage in de plannen niet voorzien.’

We wezen op het feit dat geen enkel van de 450 plannen over dit immense en complexe bouwproject ooit eerder aan de bevolking getoond werd. Voor de uitwerking ervan kreeg de bouwheer jaren de tijd, maar de publieke evaluatie ervan dreigde nu op een drafje te worden afgehandeld, waarbij de burger op de eerste dag van het openbaar onderzoek van nul moest beginnen met het loutere bestuderen van de plannen:

‘Het dossier is ook uniek en uitzonderlijk in die zin dat de concrete bouwplannen nooit eerder publiek gemaakt werden. De bouwaanvraag ligt al sinds midden vorig jaar klaar om ingediend te worden, maar behalve de mensen van de Beheersmaatschappij en van het projectteam binnen het bouwconsortium Noriant zag niemand deze plannen eerder. De kennis over de concrete plannen is bij de bevolking momenteel bijgevolg onbestaand. Op de eerste dag van het openbaar onderzoek begint het studeerwerk over de bewuste plannen, die ook nooit werden voorgelegd op een voorbereidende infosessie.’

We suggereerden daarom minstens een verlenging van de voorziene termijn van het openbaar onderzoek. Bijkomende vroegen we om digitale ontsluiting van het bouwdossier en een proactieve aanpak bij de informatieverstrekking:

‘De stad Antwerpen krijgt per uitzondering drie keer zo veel tijd om advies te verlenen (120 dagen i.p.v. 45 dagen). Ook dit wijst op het uitzonderlijke karakter van dit bouwdossier. Waarom dan niet ook de burgers eenzelfde tijdsverbreding gunnen, opdat zij die dat willen dit dossier ernstig kunnen bestuderen en niet vlak voor de zomer nog enkele weken vrijaf moeten nemen?

Om alleen al de 450 plannen open en dicht te plooien heb je anderhalve dag nodig. Om ze allemaal even in te kijken vier dagen, om ze te beoordelen en te vergelijken met andere plannen negen volle dagen, gesteld dat tien minuten per plan volstaan.’

De concrete praktijk van het lopende openbaar onderzoek bevestigt helaas onze in de mail geuite reserves bij de manier waarop dit grootste bouwdossier ooit in Vlaanderen aan de burger zou worden voorgelegd – als betrof het een routineklus. Niet enkel bleek het effectief onmogelijk om binnen een periode van twintig werkdagen een ernstig openbaar onderzoek te organiseren over dit immense dossier. Bovendien werden ook nog eens alle kansen gemist om, binnen dat tijdsbestek, het materiaal zo optimaal mogelijk te ontsluiten voor de geïnteresseerde burger.

Op vrijdag 29 mei 2009 (vierde dag van het openbaar onderzoek) konden wij ons een eerste keer overdag vrij maken om het betreffende dossier tussen 9 en 15 uur (openingsuren) ter plekke te gaan inkijken. Tegen de wand zagen we een paar vierkante meter dozen staan. Concreet ging het om 34 dozen met 450 architecturale plannen en 9 dozen met daarin een (naar wij schatten) vier- tot vijfduizend bladzijden voorbereidende rapporten, toelichtingsnota’s, stedenbouwkundige voorschriften, aanstiplijsten, conformiteitsattesten, evaluatiestudies, protocollen, enzovoort.

Om organisatorische redenen kon de bouwaanvraag slechts doos per doos worden opgevraagd. We beslisten om eerst het milieueffectenrapport te consulteren. Dit rapport zat verdeeld over vier dozen. Na drie kwartier lectuur in de eerste doos beseften we dat we op deze manier niet echt opschoten. Die ene doos bevatte een vijfhonderd bladzijden. We retourneerden de doos aan de balie en vroegen de volgende doos. Daarin staken zevenhonderd bladzijden. Doos drie: zevenhonderd bladzijden. Doos vier: driehonderd vijftig bladzijden. We krabden onszelf in de haren: dit materiaal wilden we echt wel lezen, want het ging om het milieueffectenrapport. Het was de eerste keer dat we dit materiaal te zien kregen, want op de website van de cel-MER staat al twee jaar alleen de niet-technische samenvatting van het hele rapport – amper een paar tientallen bladzijden.

Hoe moest het nu verder? Het was al voorbij de middag.

We vroegen of we fotokopieën konden krijgen van delen van het milieueffectenrapport. Dat mocht niet. We mochten wel overschrijven wat we nodig hadden, klonk het. En het hele rapport stond ook online, zei men ons, op een speciaal daarvoor gecreëerde link waar de hele bouwaanvraag digitaal ontsloten was. Okee, dachten we: dat rapport kunnen we dus thuis lezen. Op naar de plannen.

We hadden berekend dat ons onvoldoende tijd restte om die dag nog alle plannen in te kijken. Zelfs het loutere open en dicht vouwen van de plannen, na telkens aanvraag van een van de vierendertig dozen, zou al niet meer lukken. Daarom beperkten we ons tot het gerichte opvragen van een paar dozen, afgaand op het keuzeformulier dat ons ter beschikking was gesteld. De rest van die middag probeerden we ons doos per doos en plan per plan een eerste beeld te vormen van specifieke deelaspecten van het bouwproject. Dat eerste beeld raakte gaandeweg getroubleerd. We stootten op tal van inconsistenties in de voorgelegde plannen, de tekeningen bleken verre van eenduidig, bepaalde op- en afritten staken niet in de dozen, enzovoort (zie voor dit alles hoofdstuk 4 van dit bezwaarschrift). Dwarsdoorsneden van een bouwplan uit de ene doos bleken in een andere doos te zitten – vraag was: dewelke? Het gelijktijdig opvragen van verschillende dozen met plannen was niet voorzien. Gelijktijdige consultatie van beide plannen was bijgevolg onmogelijk.

De overzichtslijst van de verschillende plannen stak enkel in de doos van de toelichtingsnota, maar die kon je niet samen met de plannen aanvragen. De lijst fotokopiëren mochten we niet. Dus moesten we ze eerst gedetailleerd overschrijven. We verloren heel wat tijd bij het gerichte bestuderen van plannen, want telkenmale een doos indienen om een nieuwe te kunnen bekomen leidt tot inefficiëntie. Af en toe vloekten we: in welke doos zat ook alweer dat plan waarop we dit en dat zagen?

Een verhelderende lectuur van de plannen zou ook niet voor vandaag zijn, beseften we. Eén dag geconcentreerde studie had ons niet verder gebracht dan een eerste verkenningsronde van een beperkt deel van zowel de voorgelegde documenten als de plannen. Bij het verlaten van het Felix Pakhuis – waar de bouwaanvraag werd voorgelegd – troostten we ons met de gedachte dat het hele bouwdossier ook online werd aangeboden. We konden thuis verder studeren.

Die avond merkten we dat het milieueffectenrapport (project-MER, ruim 2500 bladzijden) helemaal niet online stond, ondanks volgende disclaimer op de website van de stad Antwerpen:

" De digitale informatie stemt inhoudelijk volledig overeen met de informatie op papier. Eventuele wijzigingen in de vorm zijn het louter gevolg van de digitalisering van de informatie op papier."

De burger die – gezien het korte tijdsbestek en gezien het feit dat de bouwaanvraag enkel tijdens werkdagen consulteerbaar is – geen tijd vindt om ter plekke de dozen te consulteren en daarom afgaat op deze disclaimer om zich ‘volledig’ te informeren, wordt hier misleid. Hij is ervan overtuigd dat hij de hele bouwaanvraag aan het lezen is, maar wordt in feite vier van de negen dozen inhoudelijke rapportage onthouden. Van alle voorgelegde documenten is dit deel van de bouwaanvraag (milieueffectenrapport) bovendien wellicht het meest relevant voor de burger, die zo goed als mogelijk de reële impact van het bouwproject op zijn leefomgeving wil kunnen inschatten. Uitgerekend deze informatie ontbrak dus online.

Later stelden we vast dat dit project-MER ook ontbrak op de computerterminals in de zaal waar het bouwdossier officieel werd voorgelegd. Wie ter plekke de bouwaanvraag ging inkijken en om welke reden dan ook verkoos om zich via de digitale drager te informeren i.p.v. via aanvraag doos per doos, raadpleegde dus evenmin de hele bouwaanvraag.

Wat betreft het decretaal verplichte voorleggen van dit milieueffectenrapport dringen zich alvast volgende conclusies op:

- dit openbare onderzoek is het eerste moment waarop het milieueffectenrapport aan de burger wordt voorgelegd; het rapport dateert al van februari 2007, maar nooit werd één publieke infoavond erover georganiseerd;

- het is fysiek onmogelijk om in de loop van het openbaar onderzoek het hele rapport (2500 bladzijden) ter plekke te lezen en te interpreteren tijdens de voorziene openingsuren (zes uur, gedurende twintig werkdagen).

- wie het rapport online wil lezen, vindt het niet – ook niet op de website waar de ‘volledige’ bouwaanvraag wordt aangeboden.

Dit belangrijke milieueffectenrapport werd dus enkel pro forma voorgelegd aan de burger. Het was niet de bedoeling dat dit rapport ook effectief in zijn geheel gelezen, begrepen en gebruikt kon worden bij het eventuele opmaken van een bezwaarschrift.

Overigens ontbraken ook enkele plannen in het digitale bestand (OK 015, BR 033) en kwam minstens één plan (ALG 044) niet voor in de lijst.

Omdat enkel het handmatig overschrijven van de vele duizenden bladzijden van de bouwaanvraag toegelaten was, kon het online aanbieden van dit grootste bouwdossier ooit in Vlaanderen een verschil maken bij het faciliteren van een grondig begrip van de bouwaanvraag. Precies om die reden suggereerden we deze aanpak in onze mail van 11 mei (zie hoger). Uit bovenstaande blijkt evenwel dat bij het digitale ontsluiten van het materiaal wezenlijke onderdelen van de bouwaanvraag niet aangeboden werden, wat tot misleiding en discriminatie aanleiding kan geven.

Bij het opvragen van de documenten die wél online werden aangeboden, stelden we bovendien vast dat de bestanden telkens onverwacht zwaar bleken. Zo was de toelichtingsnota (een document van slechts tweehonderd bladzijden) 246 MB groot, ofwel … een megabyte per bladzijde. Het downloaden en openen van dit bestand duurde tot een half uur op de computer (gecheckt op twee exemplaren).

De disclaimer op de website stelde dit:

"Het online dossier is enkel ter inzage. Het maken en verspreiden van kopieën is niet toegelaten."

Bijgevolg moest de gebruiker na het eventuele sluiten van een bestand bij elke nieuwe raadpleging het zware bestand opnieuw helemaal ‘binnenhalen’. Met als gevolg dat ook wat online stond om praktische redenen finaal wellicht nauwelijks geconsulteerd werd door geïnteresseerden.

De toelichtingsnota is een belangrijk document in de bouwaanvraag, zowel inhoudelijk (toelichting bij documenten en plannen) als vormelijk (doorverwijzing naar plannen). Wie het bouwproject in al zijn complexiteit wilde vatten, zag zich daarom genoodzaakt om minstens twee internetsessies tegelijk te openen. Telkens leidde dit tot aanvullende wachttijden en bestond het risico op het vastlopen van de internetsessie. Meermaals moesten wij de lezing hierdoor hernemen, inclusief het heropladen van de toelichtingsnota.

Nader onderzoek van de digitale bestanden leerde ons – alweer tot onze verbazing – dat alle voorgelegde documenten bladzijde per bladzijde werden ingescand (gefotografeerd). Vandaar de onhanteerbare proporties van elk bestand apart, want foto’s vormen nu eenmaal zware bestanden.

Het is onbegrijpelijk en laakbaar dat documenten die behoren tot het publieke domein (wet op openbaarheid van bestuur), betaald werden met belastinggeld en origineel opgemaakt zijn in simpele pdf-versie (we checkten dit bij de administratie) op deze manier quasi onhanteerbaar gemaakt werden voor de burger binnen het kader van een openbaar onderzoek. Hier bestaat maar één woord voor: obstructie van het onderzoek.

De beslissing om de bouwaanvraag niet via de originele digitale dragers maar via ingescande bestanden aan te bieden, resulteerde in nog een andere negatieve verrassing. Navigatie binnen de documenten verliep traag, en steeds weer liepen de bestanden vast, werden bladzijden onleesbaar, moesten bestanden worden afgesloten en opnieuw worden binnengehaald.

Het digitale herformatteren van de bouwaanvraag als een cluster van allemaal apart gefotografeerde bladzijden bemoeilijkte ook de inhoudelijke lectuur van de documenten. Zo kon niet langer gebruik gemaakt worden van de zoekfunctie – een functie die het net mogelijk moet maken om gericht te zoeken in digitale bestanden, wat voor de gebruiker aanzienlijke tijdwinst oplevert.

Een complex bouwwerk als de Oosterweelverbinding kon enkel technisch ontwikkeld en wetenschappelijk onderbouwd worden met behulp van de meest recente software. Veel van het voorbereidende studiewerk steunt op computersimulaties. De bouwplannen zijn getekend met behulp van gesofisticeerde programma’s. Maar als het moment gekomen is waarop men die bouwaanvraag voorlegt aan de gewone burger, kiest men doelbewust voor een technologie (dossier afdrukken en vervolgens als beeldmateriaal inscannen) die alle voordelen van de digitale ontsluiting (snelheid, zoekfunctie, kopiëren/plakken bij opmaak bezwaarschrift, enz.) weer ongedaan maakt.

Gelet op de complexiteit van dit bouwdossier en de impact die het bouwproject zal hebben op de leefkwaliteit van vele duizenden bewoners is dit bewuste gebruiksonvriendelijk maken van de aangeboden informatie onverantwoord. Gelet op de beperkte periode van het openbaar onderzoek en de omvang van het dossier kan deze handelswijze enkel tot doel hebben om een inhoudelijk goed onderbouwde deelname aan het openbaar onderzoek te ontmoedigen – hetgeen ook effectief gebeurde: mensen uit onze omgeving haakten af bij initiële lectuur van de documenten.

Deze vaststellingen op zich volstaan om de voorliggende bouwaanvraag ongunstig te beoordelen.

Te meer omdat de onwil tot het optimale ontsluiten van informatie over de Oosterweelverbinding een constante blijkt in de communicatiestrategie van het overheidsbedrijf (BAM) dat de stedenbouwkundige vergunning aanvraagt. Jarenlang reeds is het zo lang mogelijk achterhouden van relevante (en mogelijkerwijs gevoelige) informatie een essentieel onderdeel van de bedrijfsfilosofie. Politiek Vlaanderen is het er over eens dat minstens de communicatie over dit dossier veel te wensen overliet. Het openbaar onderzoek had veel kunnen goed maken, maar zelfs dit is de burger niet gegund.

Blijkens een interne BAM-nota (18 oktober 2007) vormt de mensen dom houden zelfs het uitgangspunt van dit openbaar onderzoek. In de bewuste nota wordt melding gemaakt van een plan van aanpak van het openbaar onderzoek – bedoeld om te bezorgen aan de gemeentebesturen (Antwerpen, Zwijndrecht) die dit onderzoek moesten organiseren. Aan de besturen zou in verband met het organiseren van infoavonden voor de bevolking het volgende advies worden gegeven (citaat): ‘De organisatie van deze bijkomende infosessies kan best in de tweede helft van het openbaar onderzoek plaatshebben. Zo wordt vermeden dat er achteraf “te gericht” zal gezocht worden in de dossiers.’

In het huidig lopende openbaar onderzoek is inderdaad alles in het werk gesteld opdat de geïnteresseerde burger niet ‘te gericht’ zou kunnen zoeken.

Zoals in de interne nota gesuggereerd, werden de infosessies over de bouwaanvraag effectief pas in de tweede helft van het openbaar onderzoek opgestart. Op de website van BAM verscheen op 9 juni 2009 (precies halfweg het openbaar onderzoek) dat BAM een reeks van infotentoonstellingen en infoavonden zou starten ‘om de bevolking wegwijs te maken in dit dossier’ en ‘om iedereen de kans te geven dit uitgebreide dossier te begrijpen’. Veel cynischer kan een persbericht niet zijn, komende van een overheidsbedrijf dat bewust laattijdig infosessies organiseert opdat de bevolking niet ‘te gericht’ zou gaan zoeken in voorgelegde bouwdossiers.

Ook bij het openbaar onderzoek rond het Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan Oosterweelverbinding (21 oktober tot 19 december 2005) paste BAM deze strategie al toe. Begin december 2005 organiseerde het overheidsbedrijf een tweedaagse infomarkt over het voorgelegde dossier. Het openbaar onderzoek was toen al anderhalve maand bezig, met nog twee weken te gaan.

Enkele dagen na die infomarkt deed de woordvoerder van BAM zelf een opvallende vaststelling in Gazet van Antwerpen (9 december 2005). Het viel hem op hoeveel van de bezoekers de basis van het verhaal misten, zei hij. Straffe opmerking was dat, tien dagen voor het einde van een openbaar onderzoek, na jaren van productontwikkeling en politieke besluitvorming, en op een moment dat BAM reeds grote sommen aan communicatie had gespendeerd.

In ons bezwaarschrift van 19 december 2005 schreven we naar aanleiding hiervan:

‘Honderd duizenden euro’s worden gespendeerd aan een nationale reclamecampagne, maar dat is niet hetzelfde als burgers informeren.

Correct en efficiënt informeren betekent dat je erkent dat gewone mensen geen experten zijn in het lezen en interpreteren van kaarten en studies, en dat je als verantwoordelijke overheid dus je uiterste best doet om op een begrijpelijke manier het hele project uit te leggen. Eventuele kritiek dient actief gestimuleerd, opdat het best mogelijke project verwezenlijkt wordt. Daarbij hoort ook het wijzen op mogelijke nadelen van het voorliggende project, die later toch aan het licht zullen komen. In voorbereidende studies en adviezen wordt herhaaldelijk gewezen op dergelijke nadelen, zowel op het vlak van stadsontwikkeling als van verkeersafwikkeling. De vele advertenties, de infobrochure, het wekelijkse mobiliteitsjournaal en de rondreizende infobus negeren echter deze kritiek en dienen vooral om mensen gerust te stellen. Op stemmige pancartes vol glimlachende wandelaars lezen we over een groengebied dat er komt op Linkeroever, niet over het Noordkasteel dat verdwijnt en ook niet over het eeuwige geraas dat zal weerklinken van op het viaduct.’

We zijn intussen drie en een half jaar verder, maar nog steeds blijken heel wat Antwerpenaren de basis van het verhaal te missen. Op 16 juni 2009 berichtte Het Nieuwsblad over een infoavond in Schoten, waar BAM-mensen een hardnekkig misverstand uit de wereld moesten helpen, namelijk de veronderstelling dat de Lange Wapper een brug over de Schelde is.

Er zijn nog drie andere gelijkenissen tussen het openbaar onderzoek van toen (najaar 2005) en dat van nu. Telkens illustreren ze helaas een gebrek aan geloof in het verlenen van reële inspraak.

In 2005 liet men het openbaar onderzoek over het GRUP Oosterweelverbinding samen vallen met de kennisgevingsperiode over het project-MER. Midden in het ene openbaar onderzoek startte men in de betrokken gemeenten Antwerpen en Zwijndrecht de terinzagelegging van het kennisgevingsdossier over het geplande milieueffectenrapport. Jarenlang kregen bewoners niets te zien over het dossier, en ineens werden ze binnen een beperkt tijdsbestek bedolven onder een karrenvracht aan documenten om zich over uit te spreken. In ons bezwaarschrift van 19 december schreven we hierover het volgende:

‘Dit is tegen de geest van de kennisgeving, want deze dient om zoveel mogelijk relevante informatie te verzamelen in functie van de uiteindelijk bouwaanvraag. Wie zich nu binnen dit kader informeert en reageert, doet dit zonder kennis te hebben van de evaluatie van het GRUP. Die evaluatie is nochtans essentieel voor de opmaak van het project-MER.

Bovendien werkt de gelijktijdigheid van beide procedures inhoudelijke verwarring in de hand, bovenop het gevoel dat men ‘in snelheid wordt gepakt’. Minstens had men met de inspraakverlening bij de opmaak van het project-MER moeten wachten tot het openbaar onderzoek over het uitvoeringsplan afgelopen was, want welke burger weet nog hoe hij hiermee moet omgaan en wanneer hij bij wie met welke opmerkingen terecht moet?

Acht jaar sleutelt men in relatieve beslotenheid en zonder kennisgeving van cruciaal materiaal aan dit bouwproject. Tijdens de inspraakronde worden we dan plots begraven onder de informatie, en dat van twee complexe en uitgebreide dossiers binnen verschillende procedures.

Gaat men ervan uit dat een burger een maand vrijaf neemt om zijn rechten gerespecteerd te zien? Het GRUP alleen al telt een paar duizend bladzijden, ofwel een grote kartonnen doos vol dossiers en kaarten. Burgers die dit materiaal willen synthetiseren, hebben enkele weken tijd nodig. Je belast hen niet nog eens tegelijk met het project-MER, want in de praktijk moet dan vaak een keuze worden gemaakt.

Vandaag zouden we hetzelfde kunnen schrijven over het huidige openbaar onderzoek. Want ook deze keer werd halfweg het ene onderzoek een tweede reeks van openbare onderzoeken opgestart over hetzelfde bouwproject. Sinds 8 juni 2009 loopt namelijk ook de termijn om eventueel bezwaar aan te tekenen tegen de milieuvergunningen die nodig zijn voor de uitvoering van de werken aan de Oosterweelverbinding. Het gaat om vergunningen voor veertien werfzones tegelijk. Uit dit aantal alleen al blijkt opnieuw de immensiteit van het bouwproject. Nooit eerder werd in Vlaanderen een bouwvergunning aangevraagd voor een project met veertien werfzones. Elk van deze werfzones is bovendien groter, langduriger en met een grotere lokale impact dan klassieke werfzones bij een bouwproject.

Wie de voorbije jaren bij BAM gerichte informatie opvroeg over de Oosterweelverbinding, kreeg als antwoord dat die informatie pas vrijgegeven kon worden tijdens het openbaar onderzoek rond de bouwaanvraag. Wanneer het dan zo ver is, word je echter bedolven onder te bestuderen documenten en plannen, tijdens vijftien openbare onderzoeken tegelijk. Alsof een uitgebreide bouwaanvraag beoordelen op zich al niet voldoende uitdaging vormt tijdens wat voor vele mensen ook nog eens de drukste periode van het jaar is – vlak voor de zomervakantie.

Zoals men in 2005 verwachtte dat de burger deelnam aan de procedure voor de milieueffectenrapportering zonder kennis over de evaluatie van het GRUP, zo verwacht men vandaag ook dat de burger deelneemt aan het openbaar onderzoek over de bouwaanvraag zonder kennis over een nog lopende studie over dit bouwproject. Begin april kreeg het onderzoeksconsortium Arup/Sum opdracht van de stad Antwerpen om bijkomend onderzoek op te starten over een alternatief voor de Oosterweelverbinding. Pas op 1 juli 2009 worden de resultaten van dit vervolgonderzoek bekend gemaakt. Op dat moment zal het openbaar onderzoek over de bouwaanvraag echter al afgerond zijn, met als gevolg dat burgers zich moeten uitspreken over dit bouwproject zonder dat ze beschikken over alle relevante kennis. Het ware gepast geweest om de bouwaanvraag pas in te dienen nadat alle fundamentele studiewerk over het bouwproject achter de rug is. Nu moet de bouwaanvraag als onvolledig beschouwd worden (zie hierover ook hoofdstuk 3).

Deze situatie werkt overigens verwarring in de hand over het statuut van de besluitvorming. Het is niet eerder vertoond dat burgers uitgenodigd worden om mee te doen aan een openbaar onderzoek over een bouwproject, terwijl de politieke wereld zelf nog communiceert dat ze niet zeker is dat dit het best mogelijke project is, dat daarom ruimte wordt gelaten voor bijkomende studie, dat deze studieronde parallel met het openbaar onderzoek georganiseerd wordt en dat de resultaten van de studie pas kenbaar zullen worden gemaakt NA het openbaar onderzoek!

Dergelijke context maakt het organiseren van een openbaar onderzoek ongeloofwaardig. Niemand weet of en in welke mate de bevindingen van het onderzoeksconsortium nog zullen worden meegenomen in de besluitvorming. De relatie tussen beide onderzoeken is onduidelijk. Bovendien wordt aan burgers mogelijkerwijs relevante informatie onthouden die aanleiding kan geven tot het net wel of het net niet indienen van een bezwaarschrift tegen het bouwproject.

Van de burger wordt verwacht dat hij vóór 25 juni 2009 zijn mening kenbaar maakt over de bouwaanvraag, terwijl de bijkomende studie opgestart door de stad Antwerpen pas de week daarna afgerond wordt. Er zal dus van overheidswege nog gestudeerd worden op het project, wanneer en zelfs nadat de burger procedureel al zijn finale zeg moest doen.

Toen de Vlaamse regering op zaterdag 28 april 2009 besliste om zowel het indienen van de bouwaanvraag als het laten opstarten van nog een bijkomend alternatievenonderzoek mogelijk te maken, motiveerde een minister de beslissing als volgt: ‘Het eerste wat je moet doen, is ervoor zorgen dat mensen kunnen beslissen op basis van goed inzicht.’ Maar hoe kunnen mensen met ‘goed inzicht’ deelnemen aan een openbaar onderzoek over een bouwaanvraag, wanneer hen de resultaten van door politiek bestuur bestelde bijkomende studie over het betreffende bouwproject onthouden wordt?

Hoe geloofwaardig is dergelijk openbaar onderzoek nog? Hoe kun je met volledige kennis van zaken eventueel bezwaar aantekenen, terwijl in opdracht van de organiserende instantie van het openbaar onderzoek (stad Antwerpen) nog een vervolgstudie wordt uitgevoerd over een potentieel alternatief voor wat wordt voorgelegd tijdens het onderzoek?

En er is nóg een parallel met wat in het najaar van 2005 gebeurde. Vlak voor het allereerste openbaar onderzoek over de Oosterweelverbinding (GRUP) verklaarde de provinciegouverneur in de lokale media (kranten en televisie) dat hij het beu was dat het tracé ter discussie werd gesteld. Hij voegde eraan toe dat bij koerswijziging schadeclaims dreigden door internationale financiers en aannemers (Gazet van Antwerpen, 8 oktober 2005). Op 24 oktober 2005 herhaalde hij zijn bewering: ‘Bovendien mag je vanwege de aannemers schadeclaims zonder weerga verwachten’ (Gazet van Antwerpen). En ook: ‘Als je nu een ander tracé gaat onderzoeken, moet je een nieuw milieueffectrapport maken en ben je twee jaar kwijt’ (Gazet van Antwerpen). Het kon tellen als schot voor de boeg. Het openbaar onderzoek was amper drie dagen eerder opgestart. Welke burger wilde verantwoordelijk zijn voor schadeclaims en vertraging? In die tijd was de gouverneur het enige lid van de raad van bestuur van BAM dat ook publiekelijk het woord voerde. Zijn intimidatie aan het adres van potentiële indieners van bezwaarschriften mocht daarom ook begrepen worden als een communicatie vanuit BAM.

Ook nu weer werd het openbaar onderzoek over de bouwaanvraag opgestart in een context van intimidatie door de initiatiefnemers van het bouwproject. Drie dagen voor de start van de inspraakronde publiceerde BAM-ceo Jan van Rensbergen een opiniestuk onder de weinig aan de verbeelding overlatende titel ‘Tegenwerking is geen inspraak meer’ (De Standaard, 23 mei 2009). Hij stelde daarin dat alle alternatieven intussen grondig bestudeerd waren, dat er voldoende inspraak was geweest en dat zij die nog kritiek uitten op het verloop van de besluitvorming en op het bouwproject zelf ‘tegenwerkten’.

Op 6 juni stuurde het bouwconsortium Noriant (aangeduide bouwer van de Oosterweelverbinding) eenzelfde boodschap uit in een grote advertentie geplaatst in verschillende kranten (zie bijlage B). Het bedrijf varieerde op het thema van de gouverneur. Letterlijk klonk het zo: ‘Elke vertraging – door het uitblijven van een definitieve beslissing – betekent een grote financiële schade, ook voor alle inwoners en bedrijven in onze gemeenschap.’

Wij vinden het ontoelaatbaar dat indieners van een bouwaanvraag op basis van dit soort argumentatie tijdens het openbaar onderzoek brede campagnes voeren tegen het indienen van bezwaarschriften. Hetzelfde Noriant had overigens in het voorjaar van 2007 nog samen met BAM er alles aan gedaan opdat zelfs parlementsleden geen inzage zouden krijgen in de plannen van het bouwproject. Nu de plannen eindelijk voor het eerst vrijgegeven werden, zagen degenen die kritiek wilden uiten zich paginagroot beschuldigd van het berokkenen van grote maatschappelijke schade. Dergelijke intimidatie in het kader van een openbaar onderzoek is volstrekt misplaatst.

Extra kwalijk bij dit alles is dat deze intimidatie indirect ook betaald en gepatroneerd wordt door de Vlaamse overheid, aangezien BAM een overheidsbedrijf is en de factuur van Noriant gedeeltelijk betaald wordt door de belastingbetaler.

Dit alles – de te korte inspraakperiode (in verhouding tot het volume van aangeboden materiaal), de bewust gebrekkige ontsluiting van de voorgelegde documentatie, de gehanteerde communicatiestrategie die gericht zoeken moet bemoeilijken, het gewilde onthouden van relevante informatie, de intimiderende houding van de bouwheer – reduceert dit openbaar onderzoek tot een decretaal verplicht nummer dat op geen enkele wijze de vertaling is van reële inspraakverlening.

Dit is betreurenswaardig, niet in het minst omdat de bouwaanvraag in dit geval uiteindelijk ook vergund dient te worden door de indiener ervan. De Vlaamse overheid is hier rechter en partij. Reden te meer om zorgzaam om te gaan met het organiseren van dit openbaar onderzoek. Dat is nu niet het geval: dit openbaar onderzoek wordt al te manifest opgevat als een pro forma oefening in plaats van als een uitnodiging aan burgers en adviesraden om zich met kennis van zaken en met kans om gehoord te worden uit te spreken over het voorliggende bouwproject.

LANGE WAPPER VERDWIJNT

Een ding deed BAM wel perfekt..
Dat is hun viaduct,
profetisch "Lange Wapper" benoemen.
De nachtmerrie die verdwijnt.
Gazet Van Antwerpen,
kopte het al op zaterdag 20 juni
"De tijd van dromen is voorbij"

openbaar onderzoek niet ernstig

Het is inderdaad betreurenswaardig dat dit in België anno 2009 zo moet verlopen.
Mijn hoed af voor stRaten-generaal, zijn protagonisten en zijn stille helpers op de achtergrond.
Maar jullie hebben er niet voor niets zoveel tijd ingestopt, Manu en Peter.
Antwerpen zal jullie eeuwig dankbaar zijn. Maak je geen illusies, het menselijk geheugen is kort.
Maar Ademloos zal er steeds zijn om waar nodig, de publieke opinie te tonen wat de gesubsidieerde pers niet durft of mag schrijven.